Vijf voor twaalf
In Nederland bepaalt je wieg steeds vaker de toekomstkansen van kinderen. Toch blijven de oorzaken van ongelijkheid onbesproken, schrijft Zihni Özdil.
Het is u vast niet ontgaan dat ik een bijzondere affiniteit heb met onderwijs. Omdat ons onderwijssysteem een emancipatiemotor was, konden generaties gewone mensen een stap vooruit maken. Van een dubbeltje een rijksdaalder worden, was een vanzelfsprekend gevolg van naar school gaan in Nederland.
Ik schrijf dit expres in de verleden tijd. Want dit is allemaal al lang voorbij.
Het is inmiddels zelfs zo erg dat onderwijs bijna het tegenovergestelde doet van emanciperen. Een van de meest trieste en buitengewoon zorgwekkende gevolgen: bijna eenderde van de vijftienjarigen kan niet meer begrijpend lezen.
Daarom keek ik enorm uit naar het nieuwe rapport van het Centraal Planbureau (CPB) dat deze week uitkwam, getiteld Een steuntje in de rug: vermogensmobiliteit van ouder op kind.
CPB laat na kernprobleem te noemen
Het rapport is onthullend, maar tegelijk ook erg teleurstellend.
Het onderzoek legt bloot hoezeer het vermogen van ouders de financiële positie van hun kinderen bepaalt. Hoewel het CPB waardevolle inzichten biedt, slaagt het er opnieuw niet in om een fundamentele systeemanalyse te maken. De symptomen van economische ongelijkheid staan er helder in, maar de structuren achter deze ongelijkheid zijn op geen enkele pagina te bekennen.
De conclusie van het rapport is simpel: wie geboren wordt in een vermogend gezin, heeft een grote kans zelf rijk te worden. Terwijl kinderen van minder vermogende ouders vaak blijven worstelen om economisch vooruit te komen.
Dat is niet verrassend. Het is de harde realiteit van een maatschappij waarin, sinds de neoliberale omwenteling van de afgelopen twee decennia, kansen niet meer gelijk zijn verdeeld. Vermogen wordt niet alleen doorgegeven via schenkingen of erfenissen, maar ook via toegang tot betere opleidingen, netwerken en een financieel vangnet.
Het CPB wijst op deze mechanismen, maar laat na om een van de kernproblemen van die ongelijkheid te noemen: ons onderwijssysteem, dat ongelijkheid eerder vergroot dan verkleint.
Onderwijsstelsel is vervangen door toetsenstelsel
In Nederland wordt onderwijs vaak gepresenteerd als de grote gelijkmaker. Het is dé manier waarop kinderen uit minder bevoorrechte gezinnen hun positie zouden kunnen verbeteren.
Dit schrijf ik niet in de verleden tijd, zoals ik aan het begin van deze column deed. Maar in de praktijk werkt ons onderwijsstelsel al lang niet meer zo.
Sterker: we kunnen ons afvragen of we überhaupt nog van een onderwijsstelsel kunnen spreken. Hebben we dat, als we eerlijk zijn, niet afgeschaft en vervangen door een toetsenstelsel?
De Nederlandser nadruk op toetsen en meetbare prestaties – teaching to the test – zorgt ervoor dat leerlingen die al voordeel hebben door hun achtergrond, beter presteren. Tegenwoordig begint het toetsen al vanaf groep 1. En, zo hoor ik van ouders in mijn omgeving, soms zelfs nog eerder.
Kinderen uit rijke gezinnen hebben in zo’n stelsel vaker toegang tot bijles, huiswerkbegeleiding en andere vormen van ondersteuning. Zij hebben ouders die tijd en middelen kunnen vrijmaken om hun schoolloopbaan nauwgezet te sturen.
Voor kinderen uit minder vermogende gezinnen is dit niet het geval. Deze kinderen moeten het doen met de middelen die het reguliere onderwijs biedt, en dat is soms schrikbarend weinig. Een systeem dat structureel kansen scheeftrekt en sociale mobiliteit belemmert.
Waar blijven de vragen over de toekomstkansen voor kinderen?
Het CPB benoemt wel dat vermogende ouders indirect bijdragen aan het succes van hun kinderen via opleiding en ontwikkeling van vaardigheden. Maar waarom zet het CPB geen vraagtekens bij hoe het onderwijssysteem dit faciliteert?
Waarom levert het geen kritiek over hoe ons onderwijs kinderen op jonge leeftijd in hokjes plaatst? Of over hoe de nadruk op meetbare resultaten het vermogen in de weg staat om écht te leren, te denken en te groeien?
Het CPB-rapport benadrukt dat veel kinderen vandaag meer vermogen hebben dan hun ouders op dezelfde leeftijd, vooral dankzij de sterke vermogensgroei van de afgelopen decennia. Dit klinkt als goed nieuws, maar is dat wel zo?
Het gaat hier grotendeels om papieren vermogen, veroorzaakt door stijgende huizenprijzen. Voor wie geen toegang heeft tot de woningmarkt, blijft deze ‘vermogensgroei’ een luchtkasteel.
Woningbezit bepalend voor toekomstkansen voor kinderen
De huizenmarkt, die in Nederland wordt gedomineerd door schaarste en speculatie, vormt één van de grootste bronnen van ongelijkheid. Vermogende ouders kunnen hun kinderen een startkapitaal schenken voor een woning, terwijl anderen hun hele leven huur betalen en niets kunnen opbouwen.
Ook hier gaat het CPB niet verder dan de constatering: het vermogen van ouders is belangrijk. Maar wie stelt de vraag hoe het kan dat in Nederland woningbezit zo bepalend is voor de toekomstkansen van kinderen?
Het CPB presenteert zichzelf als een objectieve rekenmeester van de samenleving. Toch lijkt het keer op keer terug te schrikken voor systemische kritiek. Het legt verbanden bloot, maar weigert verder te graven naar de diepere oorzaken van ongelijkheid.
Hoeveel rapporten hebben we nog nodig om te weten dat vermogende ouders hun kinderen bevoordelen? Wat we nodig hebben, is een analyse die verder gaat: hoe dragen ons economische systeem, onze belastingregels, en ons op toetsen gerichte onderwijsbeleid bij aan de structurele ongelijkheid?
Zonder deze bredere blik blijft het CPB hangen in een soort beschrijvende status quo. Het toont ons de ongelijkheid, maar niet de knoppen waaraan we kunnen draaien om deze te verkleinen. En dat is frustrerend, want de ongelijkheid groeit, niet alleen in vermogen, maar ook in toegang tot kansen, onderwijs en woningbezit.
Vijf voor twaalf
U merkt vast aan mijn woorden dat het me diep zit. Want het is inmiddels vijf voor twaalf.
Het is hoog tijd dat instituten zoals het CPB hun verantwoordelijkheid nemen en systemische vraagstukken aankaarten. Hoe zorgen we voor een onderwijsstelsel dat niet reproduceert, maar juist doorbreekt? Hoe maken we de woningmarkt minder afhankelijk van ouderlijk vermogen? Hoe bouwen we een samenleving waarin niet je wieg, maar je talent en inzet bepalen waar je uitkomt?
Het CPB is meer dan een rekeninstituut. Het is een invloedrijke stem in het maatschappelijk debat. Maar zolang het blijft steken in oppervlakkige constateringen, blijft het aan de zijlijn staan van daar waar de echte oplossingen zich bevinden.
Het rapport Een steuntje in de rug toont een pijnlijk beeld van onze samenleving. Nu nog de moed om dat beeld te veranderen.
ELSEVIER
0 reacties :
Een reactie posten