Richard Lindzen, Ph.D. is Alfred P. Sloan Professor of Meteorology, Department of Earth, Atmospheric and Planetary Sciences bij MIT. Hij is tegenwoordig verbonden aan het Heartland Institute, dat de volgende achtergrondinformatie over hem biedt:

Hij heeft belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van de huidige theorie voor de Hadley-circulatie, die het atmosferische transport van warmte en impuls van de tropen naar hogere breedtegraden domineert. Ook heeft hij het begrip vergroot van de rol van kleinschalige zwaartekrachtgolven bij het omkeren van wereldwijde temperatuurgradiënten in de mesopauze. Ook heeft hij geaccepteerde verklaringen gegeven voor atmosferische getijden en de quasi-tweejaarlijkse oscillatie van de tropische stratosfeer.

Lindzen ontving de Meisinger en Charney Awards van de AMS, de Macelwane Medal van de AGU en de Leo Huss Walin Prize. Hij is lid van de National Academy of Sciences en de Norwegian Academy of Sciences and Letters, en fellow van de American Academy of Arts and Sciences, de American Association for the Advancement of Sciences, de American Geophysical Union en de American Meteorological Society. Hij is corresponderend lid van het NAS Committee on Human Rights en was lid van de NRC Board on Atmospheric Sciences and Climate en de Council of the AMS.

Hij was ook consultant voor de Global Modeling and Simulation Group bij NASA’s Goddard Space Flight Center en een Distinguished Visiting Scientist bij het Jet Propulsion Laboratory van het California Institute of Technology. Hij ontving zijn Ph.D. van Harvard University.

Professor Lindzen sprak op uitnodiging van de Hongaarse politieke denktank MCC Brussels — een onderdeel van het Mathias Corvinus Collegium (MCC), een college in Boedapest — op een conferentie  op 23 mei 2024 en leverde kritiek op het idee van consensus als het gaat om wetenschap.

Richard Lindzen:

In de moderne geschiedenis zijn er verschillende voorbeelden van politieke bewegingen die beweren een wetenschappelijke basis te hebben.

Van immigratiebeperkingen en eugenetica (in de VS na de Eerste Wereldoorlog) tot antisemitisme en rassenideologie (in Hitler-Duitsland) en communisme en Lysenkoïsme (onder Stalin).

Elk van hen beweerde dat er een wetenschappelijke consensus was die ervoor zorgde dat hoogopgeleide burgers, die desondanks niets van wetenschap wisten, de angsten die met hun onwetendheid gepaard gingen, konden wegnemen.

Omdat alle wetenschappers het er zogenaamd over eens waren, was er geen noodzaak voor hen om de wetenschap te begrijpen. Sterker nog, ‘de’ wetenschap’ is het tegenovergestelde van de wetenschap zelf.

Wetenschap is een vorm van onderzoek, en geen bron van autoriteit.

Het succes van de wetenschap heeft er echter toe geleid dat ze een zekere mate van autoriteit heeft verworven bij het publiek. Politici zijn hier vaak jaloers op en proberen zich dat toe te eigenen.

De exploitatie van het klimaat past in het voorgaande patroon, en net als bij alle voorgangers is wetenschap in feite irrelevant.

In het beste geval is het een afleiding die ertoe heeft geleid dat velen van ons zich zijn gaan richten op de vele verkeerde voorstellingen van de wetenschap in wat in feite een puur politieke beweging was.

Hieronder wordt de situatie in de Verenigde Staten besproken, hoewel er in de ontwikkelde wereld een vergelijkbare dynamiek bestond, waarbij bijeenkomsten in het Bellagio Center van de Rockefeller Brothers Foundation en in Villach in de jaren 80 een belangrijke rol speelden.

Het grootste deel van dit gesprek zal gaan over de oorsprong van de obsessie met kooldioxide vrij maken in de VS.

Aan het einde van deze lezing kom ik nog kort terug op de kwestie van de consensus.

Ik zou willen stellen dat de obsessie met het terugdringen van CO2-uitstoot (ofwel Net Zero) zijn oorsprong vindt in de reactie op de verbazingwekkende periode na de Tweede Wereldoorlog, waarin gewone arbeiders een huis en een auto konden bezitten.

Ik was student in de jaren 50 en begin jaren 60.

De spot met de slechte smaak en het materialisme van deze zogenaamd gewone mensen was wijdverbreid.

De Vietnamoorlog verergerde de situatie toen de arbeidersklasse werd opgeroepen voor de dienstplicht en studenten uitstel van dienstplicht vroegen.

Studenten vormden in die tijd nog een relatieve elite; de ​​enorme uitbreiding van het hoger onderwijs stond nog maar in de kinderschoenen.

Studenten rechtvaardigden hun gedrag door te stellen dat de Vietnamoorlog onrechtmatig was, terwijl ze het feit negeerden dat de Vietnamezen naar het zuiden vluchtten in plaats van naar het noorden.

Het was mode om de VS als slecht te beschouwen en omver te werpen.

De oppositie wendde zich vaak tot geweld, bijvoorbeeld via groepen als Weather Underground en SDS (Students for a Democratic Society).

In 1968 gaf ik les aan de Universiteit van Chicago.

Wij brachten de zomer door in Colorado en hadden een student die op ons appartement paste.

Toen we terugkwamen, zagen we een politieauto die ons appartement in de gaten hield.

Blijkbaar had de huisoppasser ons appartement omgebouwd tot een slaapplek voor de SDS tijdens het congres van de Democratische Partij.

Ons appartement lag bezaaid met hun literatuur, met daarin instructies voor het vergiftigen van de watervoorziening van Chicago.

Deze periode leek te eindigen met de verkiezing van Nixon, maar we weten nu dat dit slechts het begin was van een lange mars door de instituties: een mars die werd geleid door uitgesproken revolutionairen die de westerse samenleving wilden vernietigen.

Voor de nieuwe revolutionairen waren echter niet de kapitalisten de vijand, maar de werkende middenklasse.

Ze beseften dat de kapitalisten gemakkelijk konden worden omgekocht.

Momenteel ligt de nadruk op de opmars via de onderwijsinstellingen: eerst de pedagogische opleidingen, daarna het hoger onderwijs in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen, en nu STEM (vertaler: afkoring van nauw verbonden disciplines: science, technology, engineering en mathematics).

Wat vaak over het hoofd wordt gezien, is dat de eerste instellingen die werden overgenomen, beroepsverenigingen waren.

Mijn vrouw bezocht eind jaren zestig een bijeenkomst van de Modern Language Association, en die was toen al helemaal ‘woke’.

Hoewel de nadruk momenteel ligt op het vastleggen van onderwijs, was DEI (Diversity, Equity, and Inclusion, een beweging die de nadruk legt op raciale verschillen en conflicten aanmoedigt) niet het enige doel van de mars door de instellingen.

Ik denk dat het een vergissing zou zijn om de traditionele focus van revolutionaire bewegingen op de productiemiddelen te negeren.

Het middel hiervoor was de overname van de milieubeweging.

Vóór 1970 lag de focus van deze beweging op zaken als walvissen, bedreigde diersoorten, landschap, schone lucht en water en bevolkingsaantallen.

Met de eerste Earth Day in april 1970 kwam de focus echter te liggen op de energiesector, die immers fundamenteel is voor alle productie en waarmee biljoenen dollars gemoeid zijn.

Zoals we zullen zien, was dit laatste punt fundamenteel.

Deze nieuwe focus ging gepaard met de oprichting van nieuwe milieuorganisaties, zoals Environmental Defense en de Natural Resources Defense Council.

Ook nieuwe overheidsorganisaties zoals de EPA en het Department of Transportation traden toe.

Opnieuw waren professionele verenigingen een makkelijke prooi: de American Meteorological Society, de American Geophysical Union en zelfs ereverenigingen als de National Academy of Science, de American Academy of Arts and Sciences, etc.

De overname van de Royal Society in het Verenigd Koninkrijk was een duidelijk Europees voorbeeld.

Er was in het begin wat gedoe.

De beweging richtte zich aanvankelijk op de wereldwijde afkoeling die ontstaat door de reflectie van zonlicht door sulfaataerosolen die vrijkomen bij kolengestookte generatoren.

Er lijkt immers sprake te zijn geweest van een wereldwijde afkoeling tussen de jaren dertig en de jaren zeventig. In de jaren zeventig kwam er echter een einde aan de afkoeling.

Er werd nog een poging gedaan om de sulfaten te koppelen aan zure regen, waarvan werd beweerd dat die de bossen zou doden.

Ook dit bleek een flop. In de jaren 70 ging de aandacht naar CO2 en de bijdrage ervan aan de opwarming via het broeikaseffect.

De aantrekkingskracht van het beheersen van CO2 op politieke controlefreaks was duidelijk. Het was het onvermijdelijke product van alle verbranding van op koolstof gebaseerde brandstoffen.

Het was ook het product van ademhalen. Er was echter een probleem: CO2 was een klein broeikasgas vergeleken met de natuurlijk geproduceerde waterdamp.

Een verdubbeling van de CO2-concentratie zou slechts leiden tot een opwarming van minder dan 1 graad Celsius.

Een artikel van Manabe en Wetherald uit het begin van de jaren 70 bracht uitkomst.

Met behulp van een zeer onrealistisch, eendimensionaal model van de atmosfeer ontdekten ze dat de aanname (zonder enige basis) dat de relatieve vochtigheid constant blijft naarmate de atmosfeer opwarmt, een positieve terugkoppeling zou opleveren die de impact van CO2 met een factor 2 zou versterken.

Dit was in strijd met het principe van Le Chatelier, dat stelde dat natuurlijke systemen de neiging hebben om verandering tegen te werken. Maar eerlijk is eerlijk: dit principe was niet grondig bewezen.

Positieve terugkoppelingen werden nu het handelsmerk van alle klimaatmodellen, die nu reacties produceerden op een verdubbeling van de CO2-concentratie met 3 of zelfs 4 graden Celsius in plaats van een schamele 1 graad Celsius of minder.

Het enthousiasme van politici werd grenzeloos.

De elite die deugdzame signalen afgeeft, belooft binnen tien, twee of drie jaar netto nul emissies te realiseren, maar weet niet hoe ze dat moeten bereiken zonder hun samenleving te vernietigen (en, met windenergie op zee, zonder zeezoogdieren te doden).

Gewone mensen, die geconfronteerd worden met onmogelijke eisen aan hun eigen welzijn, vinden een opwarming van een paar graden niet zo indrukwekkend, omdat de voorspelde opwarming iets is waar iedereen elke dag met succes mee omgaat.

Daarentegen hebben de meeste hoogopgeleide elites geleerd hoe ze alles kunnen rationaliseren om hun professoren tevreden te stellen – een vaardigheid die hen bijzonder kwetsbaar maakt voor propaganda.

Daarentegen overwegen maar weinig gewone mensen om met pensioen te gaan en te verhuizen naar het Noordpoolgebied in plaats van naar Florida.

Geconfronteerd met deze weerstand hebben enthousiaste politici razendsnel hun verhaal veranderd.

In plaats van de nadruk te leggen op minuscule veranderingen in hun temperatuurmeting (wat op zichzelf een valse maatstaf voor het klimaat is), wijzen ze nu op extreme weersomstandigheden die bijna dagelijks ergens op aarde voorkomen. Dit zou niet alleen bewijs zijn van klimaatverandering, maar ook van klimaatverandering als gevolg van de toename van CO2 (en nu ook van de nog kleinere bijdragers aan het broeikaseffect, zoals methaan en stikstofoxide), ook al vertonen zulke extremen geen significante correlatie met de emissies.

Vanuit politiek oogpunt leveren extremen handige beelden op die meer emotionele impact hebben dan kleine temperatuurveranderingen.

De wanhoop van politici gaat vaak nog verder: ze beweren dat klimaatverandering een existentiële bedreiging vormt (geassocieerd met zogenaamde ‘omslagpunten’), ook al komen de officiële documenten (bijvoorbeeld de rapporten van Werkgroep 1 van het IPCC) die zijn opgesteld ter ondersteuning van de klimaatzorgen hier nooit in de buurt. Bovendien is er geen enkele theoretische of observationele basis voor omslagpunten.

Ik moet opmerken dat er één uitzondering was op de focus op opwarming, en dat was de kwestie van de ozonafbraak. Maar zelfs deze kwestie diende een doel.

Toen Richard Benedick, de Amerikaanse onderhandelaar van het Verdrag van Montreal dat Freon verbood, op zijn terugreis vanuit Montreal langs het MIT kwam, pochte hij over zijn succes, maar verzekerde ons dat we nog niets hadden gezien; we moesten afwachten wat ze met CO2 zouden doen.

Kortom, de ozonkwestie vormde een proefrun voor de opwarming van de aarde. De activiteiten van de EPA omvatten weliswaar nog steeds conventionele vervuilingsbestrijding, maar energie domineert.

Natuurlijk is de aantrekkingskracht van macht niet de enige drijfveer van politici.

De mogelijkheid om biljoenen dollars uit te keren voor de heroriëntatie van onze energiesector betekent dat er ontvangers zijn van deze biljoenen dollars. Deze ontvangers hoeven slechts een paar procent van deze biljoenen dollars te delen om de campagnes van deze politici gedurende vele verkiezingscycli te ondersteunen en de steun van deze politici voor het beleid dat verband houdt met de heroriëntatie te garanderen.

Dat de bewering dat er sprake is van consensus altijd propagandistisch van aard is, is duidelijk. Toch heeft de bewering dat er sprake is van consensus ook zijn eigen interessante aspecten.

Toen de opwarming van de aarde voor het eerst aan het Amerikaanse publiek werd blootgesteld tijdens een hoorzitting in de Senaat in 1988, had Newsweek Magazine een cover waarop de brandende aarde stond afgebeeld met de ondertitel: “Alle wetenschappers zijn het erover eens.”

Dit was in een tijd waarin er slechts een handvol instellingen bestond die zich met klimaat bezighielden. En zelfs deze instellingen waren meer geïnteresseerd in het begrijpen van het huidige klimaat dan in de impact van CO2 op het klimaat.

Toch waren er een paar politici (met name Al Gore) die dit al tot hun speerpunt maakten.

En toen de regering van Clinton en Gore in 1992 de verkiezingen won, begon de financiering voor klimaatmaatregelen razendsnel te stijgen met een factor 15.

Dit leidde inderdaad tot een enorme toename van het aantal mensen dat beweerde zich in te zetten voor het klimaat en dat begreep dat die steun inhield dat ze akkoord moesten gaan met het vermeende gevaar van CO2.

Wanneer er een aankondiging werd gedaan van iets dat ontdekt moest worden (bijvoorbeeld de eliminatie van de middeleeuwse warme periode, de toeschrijving van verandering aan CO2, etc.), waren er onvermijdelijk zogenaamde wetenschappers die beweerden dat ze hadden gevonden wat er werd gevraagd (Ben Santer voor toeschrijving en Michael Mann voor de eliminatie van de middeleeuwse warme periode). Ze kregen opmerkelijke beloningen en erkenning, ondanks de absurde argumenten.

Dit leidde tot een soort consensus.

Er was geen consensus dat we voor een existentiële bedreiging stonden, maar eerder, zoals Steven Koonin opmerkte, dat de voorspelde toename van het BBP tegen het einde van de 21e eeuw zou afnemen van ongeveer 200% tot 197%. En zelfs deze voorspelling is een overdrijving, vooral omdat het de onmiskenbare voordelen van CO2 negeert.

En hier zijn we dan, geconfronteerd met een beleid dat de westerse economieën vernietigt, de werkende middenklasse verarmt, miljarden van de allerarmsten ter wereld veroordeelt tot aanhoudende armoede en toenemende hongersnood, onze kinderen wanhopig achterlaat vanwege de vermeende afwezigheid van een toekomst, en de vijanden van het Westen verrijkt die genieten van het schouwspel van onze zelfmoordmars, een mars die de energiesector lafhartig accepteert, omdat ze te lui is om de bescheiden inspanning te leveren die nodig is om te controleren wat er wordt beweerd.

Zoals Voltaire ooit zei: “Degenen die je absurditeiten kunnen laten geloven, kunnen je ook wreedheden laten begaan.”

Hopelijk ontwaken we uit deze nachtmerrie voordat het te laat is.

***

De presentatie is hier op Rumble te bekijken.

***

Bron hier.

***