EXTREEM-RECHTS IS HOLLE TERM
28-5-2024
De discussie over welk etiket op het beoogde kabinet moet worden geplakt, leidt nergens toe. Achterhaald is het goed-fout-schema dat ‘links’ sinds 1945 gebruikt om zichzelf aan de ‘goede kant van de geschiedenis’ te plaatsen. Wie de opmars van Wilders wil stuiten, moet wat anders verzinnen dan ‘extreem-rechts’, schrijft Daniela Hooghiemstra.
Het belangrijkste wapen in de strijd tegen Geert Wilders is tot nu toe een term: ‘extreem-rechts’. Links wil ‘het beestje bij de naam noemen’, zoals Jan Paternotte (D66) zei.
EXTREEM-RECHTS IS HOLLE TERM
Kamervoorzitter Martin Bosma wil het gebruik van de term in de Kamer verbieden. De discussie over het etiket dat op het beoogde kabinet kan worden geplakt, lijkt principieel, maar gaat over lucht. ‘Extreem-rechts’ is net als ‘radicaal-rechts’ een holle term.
Een term die al in de vorige eeuw geen recht deed aan de complexe historische werkelijkheid, en in de 21ste eeuw elke betekenis heeft verloren.
Steeds wordt verwezen naar de oorlog, en wordt gewezen op de ‘lessen’ die daaruit moeten worden getrokken. Maar de verbinding tussen moderne politieke ideologie met ‘goed-fout’-schema’s uit het verleden heeft meer te maken met politiek opportunisme dan met geschiedenis. En vertroebelt de blik op heden en verleden meer dan dat zij inzicht geeft.
De geschiedenis laat zien hoe de ene gebeurtenis uit de andere voortvloeit, maar als loket voor hedendaagse etiketten is zij ongeschikt. Een voorwaarde voor het begrijpen van het heden – en dus de hedendaagse politiek – aan de hand van het verleden, is aanvaarding van het feit dat heden en verleden wezenlijk van elkaar verschillen.
Om heden en verleden te begrijpen, moet je steeds terugkeren naar de bron: hoe is het goed-fout-schema ontstaan, wie stond en staat waar en waarom?
De kinderen en kleinkinderen van slachtoffers en daders van de Tweede Wereldoorlog leven wat dat betreft nog steeds in het morele universum van de generaties voor hen.
Het fundament voor dat kader werd gelegd tijdens de Duitse bezetting, waarna het zich uitkristalliseerde tijdens de Koude Oorlog en vervolgens de leidraad vormde voor de bevrijdingsrevolutie van de jaren zestig.
Confessionele scheidslijnen die de politiek vóór de oorlog nog grotendeels bepaalden, maakten in de jaren vijftig plaats voor een nieuwe, hoofdzakelijk politiek-ideologische indeling in ‘links’ en ‘rechts’.
De basis van die indeling was de aan de Franse Revolutie ontleende, toen inmiddels al bijna achterhaalde, scheiding tussen monarchisten (conservatief, rechts) en republikeinen (progressief, links).
Dat de rancuneuze, nostalgisch-revolutionaire dictator Adolf Hitler in dat bipolaire schema bij ‘rechts’ werd ingedeeld, kwam doordat hij, net als de fascistische dictators Benito Mussolini in Italië en Francisco Franco in Spanje, zich keerde tegen het revolutionaire communisme.
Nostalgisch verlangen naar oude monarchale tijden viel voor deze dictators samen met het feit dat zij zelf eenvoudige militairen waren, op wie de adellijke elite en bourgeoisie neerkeken.
De politieke plaatsbepaling van de fascistische populisten draagt daarmee een paradox in zich, die niet tot uitdrukking kwam in het ideologisch-politieke goed-fout-schema dat ná de oorlog ontstond.
In die bipolaire wereld belandde ‘links’ in West-Europa aan wat ook wel ‘de goede kant van de geschiedenis’ wordt genoemd. Dit morele monopolie werd in Nederland nog versterkt doordat veel dappere verzetsdaden uit communistische hoek kwamen.
Maar aangezien de Russische dictator Jozef Stalin in naam van het socialisme op hetzelfde moment een slachting aanrichtte die het aantal slachtoffers dat Hitler maakte nog overtrof, was de claim discutabel.
De vraag Haben sie es gewusst? die na de oorlog in West-Duitsland tot intensief zelfonderzoek leidde, werd in communistisch Oost-Europa niet gesteld. En stond in Nederland de vernoeming van een parlementaire vergaderzaal naar CPN-Kamerlid Marcus Bakker niet in de weg.
Met het scheldwoord ‘fascist’ kon het vernieuwingsgezinde ‘links’ het conservatieve ‘rechts’ intussen effectief om de oren slaan. Elsevier-oprichter G.B.J. Hiltermann kreeg vanwege zijn oerconservatieve denkbeelden de bijnaam ‘Hitlermann’, ook al was hij, anders dan Hitler, een uitgesproken filosemiet en had hij uit protest tegen de publicatie van een antisemitisch artikel in 1942 ontslag genomen bij De Telegraaf.
De politieke verwantschap met de vijand van Hitler was na de oorlog een troef in handen van progressief ‘links’ dat Nederland wilde moderniseren. Maar historisch stuit de indeling van het fascisme bij conservatief en elitair ‘rechts’ op bezwaren.
Zeker in Nederland was het fascisme in de jaren twintig een verzamelplaats van excentrieke romantici, die moeite hadden om in de kapitalistische, burgerlijke samenleving hun plaats te vinden.
De ‘oerfascist’ Erich Wichmann was een zwerver die door een drankverslaving permanent op de rand van de maatschappelijke afgrond balanceerde. Fascistenleider Jan Baars deed, voor hij de politiek in ging, dienst als het achtereind van een uit canvas opgetrokken toneelpaard tijdens voorstellingen van komediant Johan Buziau.
Het meest conservatieve, en volgens naoorlogse begrippen daarmee ‘rechtse’ aspect van de talrijke fascistische bewegingen, zat hem in de inspiratie die zij haalden uit het nationalisme van Mussolini.
Hij keerde zich vanaf 1919 tegen het universele revolutionaire verlichtingsideaal dat socialisten en liberalen omarmden. Maar het succes van Mussolini zat hem ook juist in het feit dat hij dat nationalisme met de revolutionaire belangen van arbeiders wilde verzoenen.
MEESLEPENDE VORM
In Nederland gaf Anton Mussert het fascisme in de NSB vanaf 1931 een breder, burgerlijk karakter. Maar degenen die in het bestuur, de wetenschap en het bedrijfsleven aan de touwtjes trokken, hielden zich in het algemeen verre van zijn beweging. Bij de socialitische SDAP vond je meer deftige heren dan bij de NSB.
Na de aanvankelijke snelle groei verschrompelde de NSB bij de verkiezingen in 1937 tot een splinterpartij. Volgens oud-Hollandse traditie werd er vooral veel geruzied. Pas tijdens de bezetting kreeg de beweging, als hulpje van de Duitse bezetter, weer betekenis.
Dan Adolf Hitler zelf: was hij links of rechts? Aan welke kant van het politieke spectrum Hitler zijn antiburgerlijke, romantische en vooral rancuneuze persoonlijkheid zou inzetten, was toen hij als soldaat uit de Eerste Wereldoorlog terugkeerde in 1918 nog geen uitgemaakte zaak.
Anders dan veel van zijn latere partijgenoten, vocht hij niet mee in de reactionaire Freikorpse, die in opdracht van de sociaal-democratische rijkskanselier Friedrich Ebert de communistische opstanden neersloegen.
Nadat in München in 1919 de Beierse Radenrepubliek was uitgeroepen, liep hij als soldaat zelfs nog een tijdje rond met een rode band om zijn arm. ‘Een struinende hond op zoek naar een baas,’ noemde legercommandant Karl Mayr hem.
Meer getalenteerd als politiek spreker dan als denker, kreeg zijn wereldvisie vorm toen hij in 1919 de schrijver Dietrich Eckart ontmoette. Eckart was een welgesteld lid van het obscurantistische, antisemitische Thule Gesellschaft en nam de verweesde soldaat onder zijn vaderlijke hoede. Eckart schoolde Hitler bij in het gestelde verband tussen marxisme en internationaal Jodendom.
In dat mengsel vond Hitler de brandstof waarmee hij zijn talent als volksredenaar kon vervolmaken, de enige gave die hij als dertigjarige, ongehuwde oud-soldaat en miskend schilder bezat.
Meer dan de inhoud was het de meeslepende vorm waarmee hij de massa betoverde. Daarin verschilde zijn nationaal-socialisme van de intellectuele, op zelfbeheersing en compromis gerichte koers waarmee de Sozialdemokratische Partei Deutschland (SPD), na eeuwenlange heerschappij van kerk en koning, tegen de klippen op een nieuwe, democratische weg probeerde te vinden.
Het trauma van de verloren oorlog, de economische malaise, het wijdverbreide antisemitisme en het in Duitsland reële communistische gevaar, werden door Hitler opgezogen en verwerkt in een toverformule. Daarmee bracht hij het land met behulp van opera-achtige declamatie en choreografie van links tot rechts onder een soort hypnose.
DUITSLAND SCHAAMT ZICH NOG STEEDS
Conservatieve monarchisten zagen tandenknarsend toe hoe hij, geholpen door de economische crisis van de jaren dertig, de geesten voor zich won. De conservatieve tactiek om die betovering door inpalming te verbreken, mislukte.
Door middel van een wrede moordpartij rekende Hitler in de zomer van 1934 af met de onsalonfähige, eigenzinnige leider van de Sturmabteilung (SA), Ernst Röhm en diens achterban. Door de eliminatie van deze (seksueel) losbandige en naar anarchisme neigende elementen, die hem aan de macht geholpen hadden, wilde Hitler de grote industriëlen over de streep trekken.
Zij waren tot dan toe huiverig om hun lot aan zijn revolutionaire beweging te verbinden. Bovendien liet hij daarmee aan zijn conservatieve tegenstanders, zoals vicekanselier Franz von Papen, zien hoe ongehoorzaamheid in zijn ‘Derde Rijk’ voortaan zou worden bestraft.
Voor het feit dat vanaf dat moment bijna heel Duitsland voor hem op de knieën ging en de massamoord op de Joden waarin de naziterreur ontaardde, schaamt het land zich nog altijd.
Het Duitse drama bevorderde na de oorlog de vestiging van democratie en rechtsstatelijkheid in Europa. Maar de ‘les’ werd niet altijd goed begrepen.
Het heilige gelijk dat ‘links’ eraan ontleende, maakte bijvoorbeeld blind voor de politieke terreur van de nazivijand in de Sovjet-Unie, terwijl het ‘rechts’ de ogen liet sluiten voor de mensonterende dictatuur in Latijns-Amerika.
En het maakte Duitsland, ook eenmaal modern en democratisch, tot een op de dag van vandaag innerlijk verlamde grootmacht.
De geschiedenis, waarvan altijd wordt beweerd dat je ervan moet leren, heeft de groei van de beweging van Geert Wilders ook niet gestopt. De retoriek waarmee politieke, morele superioriteit wordt geclaimd, helpt niet bij het bewaken van het enige dat er in de rechtsstaat van een democratie toe doet: de spelregels.
De bipolaire verdeling in ‘links’ en ‘rechts’, het uit de oorlog stammende goed-fout-schema en de koppeling tussen beide, helpt niet om hedendaagse problemen het hoofd te bieden.
Historicus Francis Fukuyama beweerde na de val van de Muur dat aan ‘de geschiedenis een einde’ was gekomen, omdat de strijd tussen de linkse en de rechtse ideologie was beslecht.
Maar hij had dat nog niet gezegd, of een nieuw hoofdstuk diende zich al aan: de tegenstelling tussen de westerse liberale democratie en de politieke islam, de burgerlijke vrijheid in Europa en de kneveling elders in de geglobaliseerde wereld.
Omdat ‘links’ zijn positie aan de ‘goede kant’ niet wilde verliezen, toonde het zich doof voor de roep van burgers die de solidariteit met de rest van de wereld niet langer wilden opbrengen.
Maar om niet conservatief, rechts en dus ‘fout’ te zijn, vergat ‘links’ om solidair te zijn met degenen voor wie die verantwoordelijkheid het zwaarste woog. Ook liet ‘links’ de culturele progressieve agenda varen, waarmee het in de jaren zestig de onderdrukking van vrouwen, de discriminatie van homo’s en religieuze orthodoxie bestreed.
Het progressieve imago werd intussen opgepoetst met een uit de Verenigde Staten overgewaaide en door commercie voortgestuwde identiteitsagenda. Die gaf voorrang aan groepsbelang boven staatsburgerschap.
PSYCHEDELISCHE DROOM
Daarmee liet ‘links’ het algemeen belang als o-zo-wezenlijk fundament onder de linkse beweging versloffen, ten behoeve van een psychedelische droom, waarin de ‘witte man’ uit de eigen achterban ineens de vijand was.
Door de obsessie met afkomst, ras en sekse die zo werd aangejaagd, kon de polarisatie zich voordoen waar Wilders nu juist van droomde. Wat hij met zijn holle retoriek eerder zelf niet voor elkaar kreeg, wierpen liberalen-nieuwe-stijl hem in de schoot.
Met het alleenrecht dat hem op het thema migratie bovendien werd gegund, kon zijn eenmanspartij uitgroeien tot het grote, amorfe, democratie-ondermijnende, populistische anti-islamblok dat de PVV nu is.
Als ‘links’ Wilders’ opmars wil stuiten, zal het wat anders moeten verzinnen dan ‘extreem-rechts!’ naar hem roepen, of parlementaire collega’s zwartmaken omdat ze met de duivel samenwerken.
In plaats daarvan moet het de gedachte toelaten dat je geen fascist hoeft te zijn om te zien dat migratie een wissel trekt op de culturele en maatschappelijke samenhang in Europa. En dat conservatieven met sociale hervormers het verlangen naar gemeenschappelijkheid delen.
Het goed-fout-schema klopte in de vorige eeuw al niet, maar is intussen uit het lood geslagen. Als lessen uit de geschiedenis ertoe leiden dat Joodse studenten niet meer naar hun universiteit durven omdat leeftijdgenoten daar ‘genocide!’-roepend achter onbekende mannen met megafoons aanlopen, is het oude schema aan herziening toe.
De waarheid hoef je niet te vinden, wel de maatschappelijke structuur die het mogelijk maakt om het met elkaar oneens te zijn. En die structuur kun je niet behouden door verwijzingen naar honderd jaar geleden.
Dat tirannen erop uit zijn om de structuur van een gemeenschap af te breken om zichzelf of hun religie als enig alternatief daarvoor in de plaats te stellen, is niet een les uit ‘de’ oorlog, maar uit vele oorlogen.
ELSEVIER
0 reacties :
Een reactie posten