Door Jaap Hanekamp.

Van Kooten en De Bie hebben begin jaren tachtig van de vorige eeuw de Nederlandse taal met een angstaanjagend mooi neologisme verrijkt: doemdenken. Sinds de Tweede Wereldoorlog is doemdenken ons mentaal meubilair. Het is de angst voor het gewelddadige einde, uiteraard door ons toedoen, van de wereld en daarmee onszelf. De klimaathel, de nitraatbom, de corona Apocalyps en ga zo maar door. Extinction Rebellion (XR) en de Letzte Generation zijn slechts twee voorbeelden van bewegingen waarin het doemdenken zelfs in de naam besloten ligt. De eerste club heeft onder andere dit te melden:

“Doe wat nodig is om het verlies van biodiversiteit te stoppen en verminder de uitstoot van broeikasgassen naar netto nul in 2025. Zorg dat dit op een rechtvaardige manier gebeurt. De klimaatcrisis leidt nu al tot de verwoesting van natuur en leefgemeenschappen, en dit zal met elke tiende graad opwarming alleen maar erger worden. Ondertussen worden de ecosystemen waarvan we afhankelijk zijn, door menselijk toedoen vernietigd. Een langzame, geleidelijke transitie is na tientallen jaren getreuzel en het uitblijven van concrete maatregelen niet meer mogelijk. We hebben een plicht tegenover toekomstige generaties en leefgemeenschappen wereldwijd om vermijdbaar lijden te voorkomen. Daarom dient de overheid onmiddellijk bindende doelen te stellen om vóór 2025 de uitstoot van broeikasgassen af te bouwen en de teloorgang van de natuur een halt toe te roepen. …”

Het ongeduld spat ervan af. De samenleving moet nú helemaal anders. Niets mag hetzelfde blijven; de knop moet om. Waarom? We leven met z’n allen op een stervende planeet. Daarom! En: wij zijn de ziekte die onze planeet laat sterven. Hoe? Door ons verspilzuchtige gebruik van energie in de vorm van fossiele brandstoffen. Door ons gebruik van ‘giftige synthetische stoffen’ zoals PFAS. De Europese Commissie heeft in de ‘Green Deal’ niet voor niets voorgesteld om zo snel mogelijk een ‘gifvrije samenleving’ te realiseren.

Het kan allemaal anders, zeker in dit nieuwe jaar, als we tenminste doen wat bepaalde mensen en organisaties, de Europese Commissie incluis, ons opdragen. De verwachting is dat als we onze huidige levensstijl voorgoed en volledig afzweren, de wereld weer kan gaan bloeien. Hoe? XR bijvoorbeeld ziet een burgerraad voor zich die zou moet beslissen hoe we in 2025 fossiele brandstoffen achter ons hebben gelaten. Daar is natuurlijk hulp bij nodig:

“De deelnemers worden door toepasselijke experts en relevante belanghebbenden op betrouwbare, evenwichtige wijze geïnformeerd en zullen in alle openheid en onder deskundige begeleiding in kleinere groepen delibereren om uiteindelijk tot een beslissing over concrete beleidsvoorstellen te komen.”

Dit alles lijkt wereldschokkend nieuw maar is het allerminst. Het vurige verlangen tal van weerzinwekkend bestempelde tekortkomingen in de samenleving ogenblikkelijk en voorgoed – duurzaam dus – recht te zetten is minstens terug te voeren tot op de late Middeleeuwen. Ik zou het duurzaam doemdenken willen noemen. Een generatie die zichzelf als verloren beschouwt en speelbal van de elementen lijkt te zijn, ziet heden en nabije toekomst somber, zo niet dodelijk, in. Vijanden, gezien en ongezien, bedreigen het bestaan van alle kanten. De grote pestepidemie (1347-1352), de allergrootste en dodelijkste catastrofe uit de Europese geschiedenis, heeft de visie op de goede samenleving duurzaam verankerd in ons collectieve geheugen. Die goede samenleving is de menselijke vertaling van het Koninkrijk der Hemelen zoals te vinden in het Nieuwe Testament. Daar heb ik mijn dissertatie uit 2015 aan gewijd.

In dit essay wil ik twee vragen beantwoorden. Als eerste: is er een manier om chocolade te maken van de immense drang om de samenleving in hoog tempo schijnbaar onherstelbaar te verbeteren voor iedereen? En: is iedereen daadwerkelijk gewenst in die voorgestelde hervormde wereld – Utopia – die eindelijk gered is van onze verspilzucht? Het antwoord op de eerste vraag is: ja. Het antwoord op de tweede vraag is een ondubbelzinnig neen. Preciezer: niemand is welkom in de heel veel betere wereld van XR, of de Letzte Generation of de Europese Commissie of de VN Secretaris-Generaal António Guterres of welke club/persoon dan ook die ons die heel veel betere wereld trachten te slijten. Alleen zijzelf hebben exclusief toegang tot die betere wereld; niemand anders.

Duurzame macht óf ingebeelde angst voor verborgen gevaren en onzichtbaarheid schaarste

Zoals gezegd, er is niets nieuws aan dat ontwerpen voor de ‘beste’ samenleving waarin iedereen de ‘beste versie van zichzelf’ kan uitleven, althans zolang die ‘beste versie’ de voorgeschreven contouren volgt. Het boek Utopia (1516) van Thomas More (1478-1535) is daarvan het beroemdste voorbeeld. Het woord Utopia is een woordgrap van More. Het duidt een plaats aan die goed – eu – en nergens – ou – is. Utopia is dus ‘goede nergensplaats’ of ‘nergensland’. More geeft in zijn boek een stramien van vrijwel alle toekomstige utopische samenlevingen in drie concepten: maakbaarheid, holisme, harmonie. Deze drie kernthema’s zijn, in handen van – let wel! – de juiste mensen, met de juiste kennis en het juiste morele kompas, de instrumenten waarmee alle fundamentele problemen van het menselijk bestaan zouden kunnen worden opgelost. Isaiah Berlin (1909–1997) geeft een glasheldere samenvatting van deze thematiek in zijn The Apotheosis of the Romantic Will:

“Alle bekende utopieën zijn gebaseerd op de idee dat er feitelijk objectieve doelen bestaan voor alle mensen van alle tijden die én te ontdekken zijn én in harmonie zijn met elkaar. … alle fundamentele problemen … van mensen zijn uiteindelijk door de geschiedenis heen dezelfde; die problemen zijn in principe oplosbaar; de oplossingen vormen een harmonieus geheel. … Zodra de echte interesses van de mens zichtbaar zijn gemaakt, kunnen de bijbehorende behoeftes worden gerealiseerd via sociale arrangementen met het juiste morele kompas. Dat is mogelijk óf door gebruik te maken van technologische vooruitgang óf door deze af te wijzen en terug te gaan naar een idyllisch verleden, het verloren paradijs of de gouden toekomst. Denkers vanaf Bacon tot aan de dag van vandaag zijn geïnspireerd door de overtuiging dat er een totale oplossing moet bestaan: dat in de volheid van de tijd, hetzij door de wil van God of door menselijke inspanning, de dictatuur van irrationaliteit, onrecht en ellende zal eindigen. De mens zal worden bevrijd en zal niet langer het speeltje zijn van krachten buiten zijn bereik – bruut natuurgeweld, de gevolgen van eigen onwetendheid, dwaasheid of slechtheid. Deze lente van mens-zijn zal doorbreken als deze obstakels – natuurlijk en menselijk – worden overwonnen. Dan zullen mensen de strijd staken en de krachten bundelen om de harmonie tussen de natuur en menselijke noden te bewerkstelligen ….”

Utopia, de beste samenleving voor altijd, is dé oplossing van dé menselijke puzzel. Hoe imposant de glorieuze moderne vergezichten ook mogen zijn – van een gifvrije tot een fossielloze samenleving ingebed in een ultieme democratie gevoed met de juiste informatie door de juiste experts – de onderliggende drijfveren zijn zo oud als de wereld zelf: angstschaarste en macht. Diegenen die de samenleving willen omtoveren tot ‘de beste samenleving’ ooit worden primair gedreven door honger naar macht. Zoals we zullen zien parasiteert die macht op angst en schaarste. Geweld wordt in die honger naar macht niet geschuwd. Integendeel. More is volstrekt transparant over dat geweld in zijn boek Utopia:

“… Een enkele keer komt het voor dat de bevolking van het hele eiland buitensporig is toegenomen. Dan worden er in alle steden burgers aangewezen die samen naar het vasteland worden gestuurd om op het dichtstbijzijnde stuk braakliggend land dat door de plaatselijke bevolking verder niet gebruikt wordt, een kolonie te stichten. Deze kolonie krijgt een Utopiaans bestuur ….”

“Als de oorspronkelijke bewoners hun gezag weigeren te accepteren, verjagen ze die van het grondgebied dat de Utopianen zichzelf toebedacht hadden; als ze zich daarbij verzetten, aarzelen de Utopianen bovendien niet om geweld te gebruiken. Ze beschouwen het namelijk als een volstrekt legitieme reden om een oorlog te beginnen wanneer een bepaald volk een stuk grond braak laat liggen en er als het ware alleen op papier de eigenaar van is, maar daar anderen ondanks hun natuurlijke recht om het te gebruiken voor hun voedselvoorziening, niet van laat profiteren of het aan hen overdraagt.

Later meer over utopisch geweld. Hét paradigma van angst voor een dodelijk waarneembaar gevaar (veroorzaakt door een toen nog onbegrepen factor) is de veertiende-eeuwse pestepidemie. De miljoenen betreurde doden waren zichtbaar en tastbaar; de geur van de dood – geen beeldspraak! – was onlosmakelijk verbonden met het armzalige leven van toen. Daar komt nog eens de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) bij met alle ellende van dien, waaronder de schaarste aan voedsel. De tweede drijfveer – schaarste – gaat over tekort aan (individuele) levenskansen, bestaanszekerheid (ziekte, oorlog), werk, voedsel, en onderdak. Ruim 500 jaar geleden was schaarste voor iedereen en op heel veel manieren aan den lijve voelbaar. Daar was niets imaginairs aan.

Deze klassieke schaarste zijn we in onze samenleving voorbij. Voor de goede orde: als gewezen gezinshuisouder (grootpleeggezin) ben ik mij zeer bewust van armoede in Nederland. Desalniettemin, het is niet zo dat er in Nederland, binnen de eigen gemeenschappen van dorpen en steden, duizenden volwassenen en kinderen per jaar sterven van de honger. Door de economische groei, mede dankzij wetenschap en technologie, zijn we na de Tweede Wereldoorlog in staat gebleken de klassieke schaarste te overwinnen: bestrijdingsmiddelen en kunstmest (veel meer en veilig voedsel!), riolering, medische diagnostiek en medicijnen, ‘altijd’ beschikbaar schoon drinkwater, goedkope energie (fossiele brandstoffen), mobiele telefonie en ga zo maar door.

Bijgevolg hebben angst en schaarste in de eenentwintigste eeuw totaal andere kenmerken gekregen. Beide beweeggronden zijn nu innig verbonden met vermeende dodelijke gevaren van menselijke oorsprong, gepresenteerd in een schier eindeloze variatie aan destructieve visoenen. Van de apocalyptische klimaathel van droogte, overstromingen en steeds meer orkanen tot aan de verkruimelende menselijke afweer tegen virussen en bacteriën door synthetische ‘gifstoffen’. Angst voor ziekte, lijden en dood zijn ‘technologisch’ geworden; schaarste ligt tegenwoordig op het vlak van een ‘stabiel en veilig klimaat’ en de afwezigheid van synthetische chemicaliën. Daarmee heeft deze nieuwe vorm van schaarste ‘eeuwigheidswaarde’ gekregen; dat wil zeggen deze schaarste kan oneindig mee aangezien ze nooit kan worden opgelost. Anders gezegd, de moderne utopische schaarste is de onsterfelijk gemaakte vijand die verslagen moet worden. Dat dát per definitie onmogelijk is, ligt in de aard van de schaarste: die is verzonnen. Niet voor niets heeft de Verenigde Naties in 2022 het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving als mensenrecht in het leven geroepen, hoewel niemand weet wat een ‘schone, gezonde en duurzame leefomgeving’ eigenlijk is. Klimaatverandering heeft, volgens deze gedachtegang, impact op het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving. Maar dit geldt ook voor het recht op leven en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De overheid wordt daarmee verplicht burgers te beschermen tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Ook als niet zeker is dat risico’s van klimaatverandering uitkomen, is de overheid verplicht om preventief maatregelen te nemen. Ziedaar de duurzaam utopische schaarste.

Wat ons uiteindelijk wordt voorgehouden is vermeende schaarste aan ongestoord, angstvrij, lang en gezond leven! Die veelzijdige en eeuwige schaarste wordt veroorzaakt, zo wordt ons ingeprent, door verborgen gevaren die alleen kunnen worden bezworen door grootschalig en tijdloos mondiaal ingrijpen.

Waren de oude gevaren alomtegenwoordig zichtbaar en aan den lijve voelbaar, de nieuwe gevaren zijn dat allerminst. De nieuwe gevaren die onze aandacht opeisen zijn letterlijk ongrijpbaar! Ga maar na: PFAS-concentraties in mensen en de eventuele consequenties daarvan zijn voor het blote oog onzichtbaar en ook nog eens technisch-wetenschappelijk zeer lastig vast te stellen, als dat al mogelijk is. Ioniserende radioactieve straling is net zo onzichtbaar als moleculen. Dat maakt blijkbaar angstig, zoals de risico-socioloog Ulrich Beck betoogt naar aanleiding van het Tsjernobyl drama in 1986:

“Van het ene op het andere moment maakte Tsjernobyl ons bewust van iets wat al lang het geval is: niet alleen in het nucleaire tijdperk, maar met de industriële alomtegenwoordigheid van chemische gifstoffen in de lucht, het water en ook in levensmiddelen, is onze relatie met de werkelijkheid om ons heen fundamenteel omgevormd. … onze private controle over de eigen zintuigelijke percepties zijn ontwricht. Onze zintuigen zijn onteigend, …. Onze zintuigen zijn nutteloos geworden in het licht van het atomaire gevaar. …”

Beck’s stelling: onze zintuigen zijn nutteloos in deze nieuwe industriële werkelijkheid. Ze kunnen ons niet meer waarschuwen tegen de alomtegenwoordige moderne gevaren – radioactieve straling en synthetische chemicaliën. We staan machteloos! Wat Beck, en velen met hem, vergeten is dat bijvoorbeeld ioniserende straling altijd onderdeel is geweest van ons bestaan. Sterker: natuurlijke (achtergrond) straling, onder andere aangeleverd door, letterlijk, het universum om ons heen en de aarde onder onze voeten, is vele malen belangrijker dan eventuele industriële bijdragen, Tsjernobyl en Fukushima incluis. Hetzelfde verhaal geldt voor chemicaliën. Chemie is overal; in ons en om ons heen. Onze voeding alleen al voorziet ons dagelijks van vele tienduizenden chemicaliën van natuurlijke oorsprong waarvan een groot aantal met bepaald geen vriendelijk karakter, zoals Daniel Janzen opmerkt (1977):

“De wereld is niet groen. Het heeft de kleuren van lectine, tannine, cyanide, cafeïne, aflatoxine en canavanine [allemaal planten toxines]. Voeg daar een forse dosis cellulose aan toe die deze mix nog meer oneetbaar maakt.”

De ‘gifvrije’ samenleving van de Europese Commissie is niets anders dan pure fantasie die op geen enkele (chemische) wijze verbonden kan worden met de realiteit waarin wij leven, of er nu wel of geen chemische industrie bestaat! Ook de ‘klimaatcrisis’ is van het onzichtbare soort. Als we naar buiten kijken, of buiten zijn, zien en ervaren we per definitie weer – zonneschijn, sneeuw, onweer, wolken, regen, wind, ijzel, enzovoort – en nooit klimaat. Wij nemen weerfenomenen waar; slechts in abstracte, langjarige, data-analyses veelal aangevuld met complexe modellen zouden we eventueel kunnen ‘zien’ of er iets over een bepaalde periode is veranderd in weerpatronen. Dat is trouwens verre van simpel.

Met deze aangeprate ‘nieuwe’ angsten voor zogenaamde verborgen gevaren en de aangesmeerde schaarste aan ongestoord, angstvrij, lang en gezond leven hebben diegenen die dé oplossing menen te hebben in de vorm van een volkomen getransformeerde samenleving vrij spel. De vele onzichtbare gevaren die regelmatig het podium krijgen maken de utopie als totale oplossing van al onze problemen steeds aantrekkelijker. Dat de wens om de samenleving met grote passen heel snel te verbeteren naar utopische snit nooit een goede afloop kent, is een onontkoombaar historisch feit. Utopia kent geen inwoners, en zal die ook nooit kunnen verwelkomen.

‘Ik kan mijn oren en ogen niet (meer) geloven’ óf de ‘beste’ samenleving zonder inwoners

De beweging van zichtbare naar onzichtbare schaarste en gevaren brengt een eigen soort angst met zich mee van vooral het mentale/geestelijke soort. Recentelijk werd bijvoorbeeld gemeld dat “een op de vijf jongeren klimaatstress ervaart”. Doemdenken over het klimaat maakt jonge mensen depressief. De consequente boodschap dat er ‘te veel mensen op deze aarde’ zijn en dat de ‘aarde in brand staat’ stemt, uiteraard, allerminst vrolijk. Ga maar na: kinderen chronisch bestoken met negatieve boodschappen – “Je bent niet gewenst”; “Je leert het nooit”; “Later zit niemand op je te wachten” – om hen zogenaamd weerbaar te maken in het volwassenen leven is een zeer destructieve manier van opvoeden. Demoraliseren in een zieke poging te moraliseren is de dood in de pot. Desalniettemin, VN Secretaris-Generaal António Guterres had onder andere dit te melden bij de opening van COP-28:

“… dit is slechts één symptoom van de ziekte die ons klimaat op de knieën brengt. Een ziekte die alleen u, wereldleiders, kunt genezen. …

De vitale functies van onze Aarde lopen spaak: record uitstoot van kooldioxide, hevige natuurbranden, fatale droogtes en het heetste jaar ooit. … Maar het is nog niet te laat. Wij kunnen – jij kunt – het instorten en verbranden van onze planeet voorkomen. …

… we kunnen een brandende planeet niet blussen met een brandslang gevuld met fossiele brandstoffen. We moeten een rechtvaardige, gelijkwaardige transitie naar hernieuwbare energiebronnen versnellen. De wetenschap is duidelijk: de grens van 1,5 graad is alleen mogelijk als we uiteindelijk stoppen met het verbranden van alle fossiele brandstoffen. Niet reduceren. Niet temperen. Uitfaseren – met een duidelijk tijdspad afgestemd op 1,5 graden.

… We hebben zojuist het nieuws gehoord dat de bommen weer klinken in Gaza. En de klimaatchaos wakkert de vlammen van onrecht aan. De opwarming van de aarde zorgt ervoor dat begrotingen sneuvelen, de voedselprijzen stijgen, de energiemarkten op hun kop worden gezet en een crisis in de kosten van levensonderhoud wordt gevoed.

Maar klimaatactie kan de schakelaar omzetten. En hernieuwbare energie is het geschenk dat blijft geven. Het is goed voor onze planeet, onze gezondheid en onze economieën. Het reinigt onze lucht, voldoet aan de groeiende vraag naar energie in de wereld. Het verbindt miljoenen mensen met betaalbare elektriciteit. Het brengt stabiliteit en veiligheid op de markten. En geld wordt bespaard – want duurzame energie is nog nooit zo goedkoop geweest.”

Het is niet moeilijk de holistische harmonie van de maakbare ‘beste’ samenleving, zoals samengevat door Isaiah Berlin, te ontdekken in deze woorden. Daarbij is het echter noodzakelijk de gekende realiteit op in ieder geval twee niveaus te verloochenen. Ten eerste worden klimaatwaarschuwingen van allerlei aard, die onder andere voortkomen uit modelscenario’s, als én feitelijke actuele realiteit gepresenteerd én vrijelijk geassocieerd met allerhande menselijke tragedies zoals, nota bene, oorlog. Het bewijs, vervolgens, dat de wereld ‘in brand staat’ wordt daarmee zogezegd geleverd. Afgezien van het feit dat dit een cirkelredenering is, blijkt bijvoorbeeld dat de mondiale orkanen frequentie de afgelopen 40 jaar onveranderd is gebleven. Sterker, risico’s op overlijden door weerextremen zijn in honderd jaar tijd spectaculair gekelderd. De planeet als geheel staat helemaal niet ‘in brand’. Dit kan hooguit een metafoor zijn. Als VN-secretaris Guterres zijn eigen woorden echt gelooft is hij een bonhomme. En oorlog beschouwen als het (deel)resultaat van klimaatverandering is ronduit immoreel.

Ten tweede wordt een voorschot genomen op de gewenste – utopische – realiteit die zonder fossiele grondstoffen zal floreren, zo is de belofte. Dat glanzende toekomstbeeld wordt ons door velen, de wereldleiders voorop, steevast voorgehouden, met ‘wetenschap’ in de hand. Daarmee stuiten we op een kolossale contradictie die op meerdere niveaus, gewelddadig, functioneert. Voorop staat dat de wereldleiders binnen hun eigen leefwereld buitensporig profiteren van de mondiale economische overdaad die, tegelijkertijd, door henzelf als ‘negatief ideaal’ wordt gepresenteerd. Eric Hansen merkt op dat hun

“levensstijl wordt gekenmerkt door een relatief gebrek aan aandacht (en zelfs minachting) voor het directe, het praktische en het concrete. … Dit wordt gekenmerkt door een zeer algemene en ongedifferentieerde kijk op de werkelijkheid, die betekenisvol wordt gemaakt door een fundamentele mythisch-poëtische houding; de neiging om het reële en het ideale samen te voegen ….”

Vervolgens wordt dit alles onderstreept met het morele absolutisme van geëiste maatschappelijke veranderingen die in schril contrast staan met een stuitend moreel relativisme ten aanzien van diegenen die die voorgestelde mondiale veranderingen moeten ondergaan. Immers, het werk van heel veel mensen zal kwaadschiks het veld moeten ruimen in de ideale wereld van de wereldleiders, ook in landen waar het economisch minder goed toeven is.

Als laatste zijn de voorstellen tot totale mondiale transformatie fenomenaal onbenullig; ze hebben geen enkel realiteitsgehalte. De intense kritiek, het hypermoralisme, van de wereldleiders op de huidige samenleving gaat hand in hand met de kritiekloze en schlemielige omarming van de eigen voorstellen. Die voorstellen kunnen niet eens een vluchtige kritische blik doorstaan, en daar is men zich van bewust. De handelaren van de nieuwe wereldorde trachten dan ook hun onnozele voorstellen te verkopen onder de vlag van afstandelijke objectivistische ‘wetenschap’. De ‘kale feiten’ over de toestand van de wereld zijn, volgens hen, zomaar op te lepelen uit de werkelijkheid, waarna ze zonder kritische reflectie (want het zijn immers ‘de feiten’!) opgevolgd zouden moeten worden in beleid. Daarmee wordt het hypermoralisme van de eis van massieve maatschappelijke transities gevoed. Omgekeerd leidt dat hypermoralisme tot schaamteloze wetenschappelijke vooringenomenheid die uiteindelijk leidt tot botte anti-wetenschap. Michael Polanyi –chemicus en filosoof – signaleerde zo’n kleine 70 jaar geleden daarover al het volgende:

“… Zogenaamde wetenschappelijke uitspraken, die omarmd worden juist omdat ze de morele geestdrift faciliteren, zal diezelfde geestdrift verder aanwakkeren en daarmee nog meer overtuigingskracht toekennen aan voornoemde wetenschappelijke beweringen – en zo verder. … Elke kritiek op het wetenschappelijke deel van deze tandem wordt weerlegd middels de achterliggende morele geestdrift; alle morele bezwaren worden koeltjes terzijde geschoven door een beroep op het onverbiddelijke oordeel van de wetenschappelijke bevindingen. Elk van de twee componenten … trekt op zijn beurt de aandacht weg van de ander wanneer het wordt aangevallen.”

Anders gezegd, Polanyi geeft hier een vlekkeloze beschrijving van academisch en moreel geweld zoals we die vandaag de dag gebruikt zien tegen critici van klimaatonderzoek en -beleid, m(od)RNA-farmaca, stikstofmodellen, globalisering à la het World Economic Forum, enzovoort. De filosoof Harry Prosch noemt dit de demonische tweeling van het kennisideaal als losgezongen objectivisme en het handelingsideaal als moreel perfectionisme, zoals tegenwoordig uitgedrukt in termen zoals ‘klimaat-‘ en ‘stikstofontkenning’. Er wordt dus onvoorwaardelijk van ons gevraagd onze zintuigen en onze kennis van de werkelijkheid achter ons te laten en de hypermoralistische fantasiewereld te verwelkomen omdat ‘de wetenschap’ ons dat zou laten zien. Voor alle duidelijkheid: zelfs de best gefundeerde feitenkennis als zodanig leidt nooit (als in: echt nooit) tot wat voor handelingsperspectief dan ook. Het feit bijvoorbeeld dat ik weet hoe de kansverdeling is van een spel met dobbelstenen betekent op geen enkele manier dat ik deel moet nemen aan het gokspel craps in een casino! Desalniettemin, in de utopische fantasiewereld heiligt het doel dus alle middelen, mensenlevens incluis! We raken vervolgens heel snel verdwaald in politiek en moreel nihilisme. Dat klinkt wellicht dramatisch, maar William Vogt (1902–1968) windt er in zijn bestseller Road to Survival geen doekjes om. Dit boek uit 1948 kent vrijwel niemand meer, maar het was dé milieubijbel waarin natuur- en milieubescherming nog openlijk samenging met brute en gewelddadige misantropie (mensenhaat van het ergste racistische soort). Een paar citaten:

Een van de grootste nationale troeven van Chili, misschien wel de grootste troef, is haar hoge sterftecijfer. Dit is een schokkende uitspraak. Desalniettemin, als men weigert te geloven dat het een deugd is om steeds meer mensen te laten leven in steeds ellendiger omstandigheden waardoor hun land in een steeds hoger tempo wordt vernietigd, is deze conclusie onontkoombaar.”(p. 186)

“De grootste tragedie die China zou kunnen ondergaan, zou een afname zijn van haar sterftecijfer.” (p. 224–225)

“Er schuilt meer dan enige verdienste in de suggestie … van “sterilisatiebonussen”: kleine maar acceptabele geldbedragen die moeten worden betaald aan iedereen … die instemt met de eenvoudige sterilisatieoperatie. … Aangezien een dergelijke bonus vooral de luie ambitieloze armen in de wereld zou aanspreken, zou deze waarschijnlijk een gunstige selectieve [genetische] invloed hebben [op de menselijke populatie].” (p. 282)

Voor alle duidelijkheid, dat milieu- en natuurbescherming naadloos samengaat met mensenhaat is tegenwoordig verboden gebied. De oer-ouders van de milieubeweging zoals William Vogt, maar ook Madison Grant (1865–1937) en Henry Fairfield Osborn (1857–1935) maakten daar geen enkel geheim van. De Britse literair criticus John Carey (1934-) brengt in de inleiding van zijn The Faber Book of Utopias zijn lezers dan ook tot de uiterste consequentie van pogingen om de ‘beste samenleving ooit’ – Utopia – te realiseren. Hij geeft antwoord op de vraag of mensen überhaupt kunnen leven in Utopia. Hij stelt, volkomen terecht, dat echte mensen nooit toegang kunnen krijgen tot Utopia. Sterker, het doel van alle utopieën is het elimineren (Carey’s woorden!) van echte mensen, in lijn met het gedachtegoed van William Vogt cum suis. Zelf als dit geen openlijk doel op zich (meer) is, is het wel een onontkoombaar gevolg van ‘goede’ bedoelingen politiek. In een utopie kunnen echte mensen niet leven, want echte mensen vormen gezamenlijk de ‘afschrikwekkende’ wereld zoals we die gepresenteerd krijgen door de VN, de Europese Commissie, XR en zo verder. Het is diezelfde wereld van echte mensen die moet worden vervangen. Hoewel dit voor de hand ligt, is dit een feit dat vrijwel iedereen zal ontkennen, hoewel de milieugeschiedenis anders leert. En: als echte mensen niet in utopieën kúnnen leven, zijn alle utopische ontwerpen voor een beter en gelukkiger menselijk leven ten dode opgeschreven. De grafische roman Watchmen van Alan Moore (1987) is daar een huiveringwekkende portrettering van.

Afsluitend

Het moge duidelijk zijn dat de onbewoonbaar verklaarde wereld allesbehalve onbewoonbaar is. Dat de wereld van nu (en straks) door de huidige wereldleiders onbewoonbaar is verklaard – “een brandende planeet die niet geblust kan worden met een brandslang gevuld met fossiele brandstoffen” – is weinig meer dan een poging tot een globale machtsgreep op basis van de grootste desinformatiecampagne ooit. De noodzakelijk gefabuleerde schaarste, nota bene gestut met het esoterische recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving, biedt de mogelijkheid macht uit te oefenen op een ongekende schaal, in tijd en ruimte. Die utopische schaarste heeft niet voor niets een noodzakelijk eindeloze tijdschaal. Zo kan ze eeuwig worden ‘bestreden’ zonder dat er ooit vooruitgang wordt geboekt; en dat is ook de bedoeling. Dat is de niet geheel verborgen drijfveer van alle utopische wereldverbeteraars.

De “toepasselijke experts en relevante belanghebbenden” van XR is van hetzelfde laken een pak. Genoemde experts en belanghebbenden zijn zorgvuldig geselecteerd om het utopische evangelie te verkondigen. Het is niet verbazingwekkend dat George Orwell (1903-1950) ooit heeft opgemerkt dat “mensen die blijk hebben gegeven van het diepste inzicht in het fascisme degenen zijn die eronder hebben geleden of zelf fascistisch zijn.” Melvin Lasky heeft in zijn Utopia and Revolution (1976) de machtscomponent van de utopie als geen ander beschreven, nota bene met als voorbeeld Thomas More zelf :

“… Dit is wat we zijn gaan beschouwen als de Orwelliaanse component in politiek astigmatisme [wazig zicht op afstand en dichtbij]: absolute vrijheid betekent absolute controle. … Ook bij Thomas More zijn deze ingebakken spiegelbeelden van de werkelijkheid zichtbaar, omgekeerde reflecties van de anarchie en decadentie die More in zijn eigen samenleving zo vervreemdend moet hebben gevonden. Hij was zich niet onbewust van het fenomeen: de barst in het panorama, de imperfectie in het wereldbeeld. Bedenk zijn eigen ontroerende bekentenis van de verleiding van machtswellust (in een brief aan Erasmus, die het manuscript van Utopia via de Leuvense druk had gezien). ‘Je kunt je niet voorstellen hoe opgetogen ik ben,’ schreef hij, ‘hoe ik in gestalte ben gegroeid en mijn hoofd hoger houdt: zo verbeeld ik mezelf voortdurend in de rol van de soeverein van Utopia: ik stel mij inderdaad voor dat ik loop met de kroon van korenaren op mijn hoofd, gekleed in een Franciscaanse mantel en met de korenschoof als scepter, omgeven door een grote menigte mensen.’”

De wezenlijke voorwaarde voor maatschappijkritiek is uitdrukkelijk niet de denkbeeldige gebreken van de samenleving, zoals XR, de Letzte Generation, VN-secretaris Guterres of de Europese Commissie steevast uiten, maar de ruimte om die kritiek publiek te maken zonder gevaar van verlies van lijf, leden of werk. Dat die regel niet geldt voor diegenen die kritisch reflecteren op de vigerende maatschappijkritiek van klimaatverandering, stikstofvervuiling en wat dies meer zij, is illustratief voor het dictatoriale karakter van de geëiste ‘beste samenleving ooit’. Dat is mijns inziens tevens een indicatie dat duurzaam doemdenken het resultaat is van een spirituele leegte. De Britse historicus Elie Kedourie legt de vinger op de zere plek als hij opmerkt:

“… Ze spreken over ‘gelijkheid’; ze zijn misschien zelfs geobsedeerd door statistieken en pseudostatistieken over gelijkheid; maar het is een religieus vacuüm – een gebrek aan betekenis in hun eigen leven, en de afwezigheid van een gevoel van een groter doel in hun samenleving – dat angst aanjaagt en bij hen ‘vervreemding’ en bodemloze woede uitlokt. Het is niet overdreven om te zeggen dat het de dood van God is, en niet de opkomst van nieuwe sociale of economische trends, die de burgerlijke samenleving achtervolgt. Dit vraagstuk stijgt ver uit boven welke politieke competenties dan ook.”

Wij zijn inderdaad niet in staat, en dat ook nooit geweest, de hemel op aarde te creëren voor iedereen, overal en voor altijd. Historisch hebben we het Koninkrijk der Hemelen geadopteerd als een noodzakelijk opdracht. Dat is niet onze taak, zoals het Nieuwe Testament volkomen duidelijk maakt.


Het is de hoogste tijd de utopie en het bijbehorende duurzame doemdenken op de vuilnisbelt van de geschiedenis te dumpen. Het minste wat wij wél kunnen doen is het leven lichter, dragelijker, mooier maken van diegenen die aan ons zijn gegeven. Hoe simpel dat ook lijkt, het is aanzienlijk complexer dan al het utopisch geweld dat we de afgelopen 150 jaar hebben ondergaan. Waarom dat zo is, is niet moeilijk te begrijpen. Ben ik bij machte een splinter uit het oog van een ander te halen als ik de balk in mijn eigen oog negeer? Niet waarschijnlijk, en laat dat nou juist datgene zijn wat de handelaren in de utopie niet kunnen of willen. Toch moet ik eerst het eigen onvermogen onder ogen zien om een ander daadwerkelijk bij te kunnen staan.

Mijn Nieuwjaarswens ligt voor de hand: laten we het utopische duurzaam doemdenken van ons afwerpen. Het is onnodig, mentaal ondermijnend en leidt tot niets anders dan onderling geweld. Er is genoeg te doen zonder. Gelukkig Nieuwjaar!

***

Over de auteur

Jaap Hanekamp, universitair hoofddocent chemie en wetenschapsfilosofie University College Roosevelt in Middelburg en toegevoegd hoogleraar University of Massachusetts Amherst.

From his website: “A guy in his fifties, married, children. Learning about film, chemistry, precaution, World War One, politics, teaching, risk, toxicology, and loving theology and philosophy. After a Californian post-doc, returning to the Low Countries. Between 1995 and 1996 writing some 200 letters of application to a wide variety of chemical companies and not one job landed. But me and my love had experienced California and returned with a son, who is now the brother of two younger siblings. With my wife founded a home with ‘teenage strangers’ in need of a bit of help, and gained friends for life. Discovered that ‘scare stories’, of the epistemological and especially the ontological kind, have a huge appeal to me. ‘But is this true’ is the slogan I learn to live by. Studying, analysing, reflecting, critiquing became second nature. So much so that I made the terrifying mistake of writing a second PhD dissertation finished in 2015. Since 2007 teaching at a Dutch University College ánd doing research on my own terms, here and in the US. Now picking up writing of a different kind. Sometimes in English, sometimes in Dutch. Trusting the world is a much bigger place than the senses, our logic, and the empirical sciences can ascertain. Soli Deo Gloria!” Jaap’s website: www.jaaphanekamp.com

 

***

Bron De Groene Rekenkamer hier.

***