Door Pjotrs Dwarsliggers.

Het ongeloof in de haalbaarheid van windmolens in onze energievoorziening is al enkele malen aan bod gekomen binnen Dwarsliggers. Naarmate de tijd vordert blijkt de voorspelling steeds meer bevestigd te worden: er is een inschattingsfout van minstens een factor twee die hierna wordt toegelicht.

Recent is voor het nieuwe vlottende offshore windpark voor de kust van Schotland geen enkele bieder meer opgedaagd. De biedingen gebeurden nochtans nog steeds onder staatssteun in de vorm van ‘contracts for Difference’ (CfD’s) die toekomstige minimumprijzen garanderen aan windmolenproducenten. Wanneer de groothandelsprijzen voor elektriciteit lager zijn dan de overeengekomen prijs, past de schatkist het verschil aan de producent bij. Deze prijs lag op ongeveer £60/ €69 per megawattuur (MWh) en is blijkbaar nog veel te laag voor investeerders die meer dan de helft meer willen.

De claim van de nog steeds dalende prijzen van windenergie en de beweerde competitiviteit met andere bronnen is nog steeds een fabel zoals GWPF in onderstaande grafiek aangeeft op basis van de LCOE-kost (Levelized Cost Of Energy – een maatstaf voor de huidige gemiddelde netto opwekkingskosten gedurende de levensduur), afkomstig uit analyses van de investeringen en aantoont dat de LCOE-kost het dubbele is van de te subsidiëren interventieprijs. De groene band toont wat proponenten van wind beweren met een dalende kostenstructuur. Vooral de analyse van de recente individuele investeringen toont een verdubbeling vergeleken met de beweringen..

Een belangrijkste oorzaak ligt bij het International Renewable Energy Agency (IRENA) dat om wind te promoten,  politici en media foute informatie verstrekt gebaseerd op foute modellen, net zoals het IPCC doet voor het klimaat, in plaats van de realiteit op te nemen. Net Zero Watch licht dit toe.

Onderstaande grafiek geeft de operationele uitgaven (OPEX) in functie van de zeewater diepte. De nieuwste windmolens bevinden zich op grotere diepte. Duidelijk is een kostenonderschatting door IRENA (groene band) van 2 en meer naargelang de turbines zich in dieper water bevinden.

2. De som van operationele en onderhoudskosten in onderstaande figuur vertoont een trend gaande naar verdubbeling over 20 jaar. Net het omgekeerde van het verhaal uit de groene middens dat windenergie goedkoper wordt in de tijd, wordt hiermee door de realiteit tegengesproken. Hoeft de verwondering dat windmolenfabrikanten in zwaar weer zitten en zelfs nieuwe parken in de VS in de wacht gezet worden. Het ziet er niet goed uit voor de ontwikkeling van onze toekomstige energievoorziening zowel in hoeveelheid en leveringszekerheid als kostprijs via windenergie.3. De capaciteitsfactor is een zeer belangrijke factor niet enkel voor de producent maar ook voor de netbeheerder. Deze geeft aan hoeveel energie geleverd wordt in verhouding tot wat bij vollast (naamplaat energie) kan geleverd worden, een soort gebruiksrendement.

De bovenste grafiek hieronder komt van IRENA en de onderste grafiek zijn de werkelijke VK-gegevens. Bemerk een totaal tegenovergestelde trend in de tijd tussen beide grafieken. De rechtse grafiek geeft de werkelijkheid met een daling in de orde van 25% over de leeftijd, maar vooral de zeer snelle aftakeling van de nieuwere types, de 5-6 MW types gaan van 45 naar 25%, een verlies van 40% over 10 jaar, analoog voor de nieuwere 7-8 MW turbines, dit wijst op een bijzonder snelle slijtage die onvoldoende wordt gecompenseerd door onderhoud. Onderhoudskosten van windmolens zijn zeer hoog, moeilijk (denk aan reparaties van wieken op zee) en duidelijk zwaar onderschat. Dit heeft een toenemende onbetrouwbaarheid als gevolg die ook wordt gerapporteerd in de literatuur.e eerste  IRENA grafiek hieronder geeft echter voor Europa een toenemende capaciteitsfactor die momenteel rond gemiddeld 45% zou liggen (een cijfer dat media en politici graag aanhalen) terwijl de tweede figuur hieronder aangeeft dat dit enkel geldig is voor de nieuwe turbines.

 

Alhoewel de LCOE-kost algemeen gebruikt wordt is deze echter een slechte maatstaf voor een analyse van door aanbod gestuurde energieopwekking zoals zon en wind. Die zijn niet altijd beschikbaar, terwijl de markt door vraag gestuurd is (energie beschikbaar als die nodig is). Je kunt geen appelen met citroenen vergelijken. Dit betekent de noodzaak van een omzetting van door aanbod gestuurde naar een door vraag gestuurd door opslag (batterijen) of back-upsystemen (centrales).

Door die hoge bijkomende kosten is de LCOE-kost met een factor twee of meer vertekend. Ook dekt LCOE-jodst maar een beperkt deel van de kosten. Onderstaande grafiek geeft als voorbeeld de exponentieel toenemende integratiekost om de geleverde stroom in het netwerk te brengen in functie van het hernieuwbaar (VRE) energie aandeel, die best vrij groot is en vanaf ca 50-60% VRE penetratie de LCOE-kost overschrijdt. Onderstaande grafiek toont aan dat met 100% VRE tegen 2050 de EU een fata morgana nastreeft. Deze extreme kostenevolutie wordt dan weer onterecht aangegrepen om de rentabiliteit van omzetting van elektriciteit in waterstof te verantwoorden, zonder erbij te zeggen dat dit de energiekost voor altijd bijzonder hoog houdt.

5. Een betere maatstaf voor het vergelijken van energiesystemen is het energierendement op de investering: de EROI (verhouding opgewekte energie tot energie geïnvesteerd) zoals onderstaande grafiek aangeeft. Een gebufferd systeem betekent de omvorming van het aanbodsysteem naar een vraagsysteem.  Hoe lager de EROI-waarde hoe meer energie in verhouding nodig was voor de opbouw, de reden daarvoor ligt in de hoge behoefte aan materialen die naast grondstof ook veel arbeid vereisen. Deze laatste is dan op zijn beurt niet meer beschikbaar is voor het invullen van de nieuwe maatschappelijke eisen die stijgen met de levensstandaard en niet meer ingevuld kunnen worden.

De “economical threshold”, deze drukt het effect van de levensstandaard op de minimale EROI die een maatschappij nodig heeft om deze in haar huidige toestand te behouden.

Onderstaande grafiek  is een mooi voorbeeld door het weergeven van evolutie van de EROI voor het VK vanaf de middeleeuwen (waarbij naast spierkracht enkel windmolens en waterkracht beschikbaar was en geen fossiele energie) , en aangeeft dat de tijd die we spendeerden enkel en alleen om in de primaire levensbehoeftes te voorzien, gedaald is van 70% tijdens de middeleeuwen naar 10%  nu.De overeenstemmende EROI steeg daarbij van minder dan 5 voor de middeleeuwen naar ongeveer 30 nu, en dit dankzij de inbreng van fossiele energie voor energieopwekking, startend met het gebruik  van kolen gevolgd door stoomaandrijving, gas en olie. In de literatuur geven andere auteurs een lagere nodige EROI aan van 20-25. De auteur geeft op zijn grafiek de fossiele elektriciteitsopwekking aan maar niet deze uit kerncentrales die met een waarde van 75 een enorm grotere bijdrage aan de huidige levensstandaard leveren die veel wetenschappers en politici blijkbaar niet opmerken.

Wind en zon als 100% energiesysteem met een EROI van <5 brengt ons zoals de grafiek aangeeft terug naar de middeleeuwen, Het is ongelooflijk kortzichtig om kernenergie met een EROI van 75 die nog enigszins de enorme schade van wind en zon energiesystemen kan beperken te verbieden, dit is economische zelfmoord.

Prof Eyskens verwoordde het treffend:

“het is onmogelijk een sociaal paradijs te bouwen op een economisch kerkhof.”

De VN en EU heeft dit nog altijd niet begrepen en enkel de EU, VS, Canada en Australië lopen deze fetisj na, alle andere landen azen enkel op de 100 miljard in Parijs toegezegde jaarlijkse klimaatcompensatie te betalen door dezelfde landen, zoals opnieuw op de aankomende COP28 van 28 nov. tot 12 dec. in de VAE zal blijken. De VAE is nota bene een vereniging van oliestaten, cynischer kan het niet.

***

Bron hier.