Hans Hillen: Nederland is op weg een totalitaire staat te worden

Datum:
  • donderdag 31 augustus 2023
  • in
  • Categorie:
  • Waarover moeten de verkiezingen gaan na dertien jaar Mark Rutte? ‘Falende overheid kon alleen nog ’s lands schatkist omkieperen.’


    Hans Hillen 31-8-2023


    De verkiezingen voor de Tweede Kamer in november sluiten de ruim dertien jaar af dat Mark Rutte premier was van Nederland. Er begint straks een nieuw tijdperk. Wat zijn de kenmerken geweest van die jaren? Wat moet er veranderen? Sommige premiers worden vereenzelvigd met historische prestaties. Willem Drees bijvoorbeeld was de premier van de wederopbouw na de oorlog en pionier van sociale wetgeving. Bij de AOW wordt onmiddellijk aan vadertje Drees gedacht. Het karwei van Ruud Lubbers was de sanering van de overheid. Waarmee vereenzelvigen wij Mark Rutte? Het woord ‘crisis’ komt dan het eerste op. Zijn eerste kabinet moest miljarden ombuigen vanwege de Griekse crisis. Daarna was dat woord niet meer weg te denken. Zijn volgende kabinetten kregen te maken met de klimaatcrisis en de daaraan verwante CO2-crisis, de coronacrisis, de Groningse aardgascrisis, de stikstofcrisis, de migratiecrisis en de Oekraïne-crisis.

    HANS HILLEN
    Tot de verkiezingen van 15 maart 2017 publiceerde oud-journalist en oud-CDA-politicus Hans Hillen in Elsevier Weekblad wekelijks zijn electorale observaties.
    Lees meer
    Hans Hillen

    Waren die problemen werkelijk zo plotseling en zo rampzalig dat het woord ‘crisis’ steeds gerechtvaardigd was? Ach, al enige tijd is de overtreffende trap sowieso stijlfiguur in het taalgebruik. ‘Nog nooit zó’ staat elke dag wel een paar keer in de krant. De muziek in de jaren van Rutte had meer ritme dan melodie en echode zo de onrust van een snel veranderend tijdsgewricht. Het crisisgevoel had tevens te maken met de omstandigheid dat de regering eigenlijk amper een eigen agenda voerde, maar vooral werd overvallen door onverwachte uitdagingen, waarvan je soms toch wel dacht: dat had je toch al tijden zien aankomen?


    DE MENSEN VERWACHTTEN PER JAAR STEEDS MEER VAN DE OVERHEID

    Politiek agenda voeren heeft te maken met de vraag wat eigenlijk de taak van de overheid is. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft het begrip ‘verzorgingsstaat’ zijn intrede gedaan. De overheid moest niet langer alleen voor recht en welvaart zorgen, maar ook voor het welzijn van de mensen. Gebleken is inmiddels dat als een overheid daarmee begint, uiteindelijk the sky the limit is. Het uitdijen geschiedde aan twee kanten. De mensen verwachtten per jaar steeds meer van de overheid en de overheid op haar beurt ging zich, zelfs gretig, voor alles verantwoordelijk voelen. Niet alles kan en frustratie gaat dan aan beide kanten spelen.

    Maar niet alleen het aantal voorzieningen is in Nederland spectaculair toegenomen, ook het aantal regels, voorschriften en protocollen. In de praktijk betekende ‘verantwoordelijkheid nemen voor’ steeds vaker dan ook ‘de dienst uitmaken’. Nederland begint trekken te krijgen van een totalitaire staat. We zijn nog geen China, waar de overheid alles regisseert, maar ongemerkt zijn we daar wel hard naar onderweg. Let wel, het gaat hier niet om dictatuur. Daarvan is sprake als de macht berust bij een enkeling of een kleine groep. Dat is hier zeker niet het geval. Totalitarisme betekent de afwezigheid van een maatschappelijk vergelijk. Het bestuur grijpt snel naar het publiekrecht met daaraan gekoppeld het strafrecht om uitvoering van besluiten af te dwingen. Burgers en bedrijven horen de uitkomst wel en moeten die gehoorzaam uitvoeren. Willen we dit echt? Tijdens de kabinetten-Rutte is die vraag geparkeerd, terwijl die route wel werd ingeslagen.

    Telkens overvallen door nieuwe crises kon tegelijk het beeld groeien van een falende overheid, die alleen nog goed kon doen door ’s lands schatkist om te kieperen. Gevoegd bij een sterk verdeeld land werd er heel wat gemopperd, in de krant, via de sociale media en in de kletsprogramma’s. Dat helpt niet bij het oprecht proberen pront te besturen. Het vierde kabinet van Mark Rutte had niet voor niets een formatie nodig van bijna een heel jaar: 299 dagen om precies te zijn, om het eens te worden over de hoofdlijnen. Het kabinet viel al binnen twee jaar, na 543 dagen. De Tweede Kamer eindigt deze periode met 21 fracties. Allemaal cijfers die wijzen op een matige conditie van de politiek in onze democratie. De trend per partij of fractie en zelfs per politicus is niet de eenheid proberen te bevorderen, maar vooral je eigen totempalen trots aan de kiezers te laten zien. Dus eigenlijk door de verdeeldheid te bevestigen.

    Past verdeeldheid bij totalitarisme? Zijn het juist niet elkaars tegenpolen? De kracht van de democratie en tegelijk haar juweel, is ‘eenheid in verscheidenheid’. Dat klinkt paradoxaal, maar het gaat om eenheid op basis van een breed aanvaard compromis. Moderne bestuurders in een verdeeld huis willen niet meer masseren en hier en daar wat toegeven, maar willen over die verdeeldheid heen springen met integraal beleid om, zeg maar, van het gedonder af te zijn. In een goed lopende democratie is het compromis juist een teken van kracht. Het is de kundigheid en het gezag om voor de ogen van het publiek ook de tegenstander aan het woord te laten en daarnaar te luisteren, water bij de wijn te doen en toch vertrouwen te houden van vriend én van vijand. Omgekeerd leidt de dwingende, integrale aanpak wel tot een besluit, maar de verdeeldheid blijft en wordt zelfs versterkt omdat de betrokkenen zich buitengesloten voelen. Minister Hugo de Jonge is daarin inmiddels na twee portefeuilles een ervaringsdeskundige.

    DE POLITIEK WIL STERK PRESTEREN, MAAR BURGERS VOELEN ZICH NIET BEGREPEN

    De opkomende totalitaire aanwezigheid van de staat, gevoegd bij de op individualistische leest geschoeide en vaak luidruchtig verdeelde samenleving, is een belangrijke oorzaak van het maatschappelijk chagrijn, van het afnemend vertrouwen in de politiek en de nog steeds toenemende politieke versplintering. Terwijl de politiek sterk wil presteren, voelen de burgers zich niet begrepen en tekortgedaan. Corona was natuurlijk een uitzonderlijke situatie, maar had tegelijk een uiterst nuttige alarmoefening kunnen zijn over de vraag wat een overheid kan, wil en moet willen. Alle incidenten bij elkaar waren voor de politieke voorhoede kennelijk geen reden om toch maar eens een begin van een idee te ontwikkelen of een nieuw soort pacificatiedemocratie niet broodnodig zou kunnen zijn en hoe die er dan zou kunnen uitzien. Dat ook liberalen bestuurlijk visionair kunnen zijn, heeft Johan Rudolph Thorbecke ooit overtuigend bewezen. Zijn bestel dateert van 1848 en het staat nog steeds fier overeind. Vakwerk, hoor!

    Om het openbaar bestuur weer in rustiger water te krijgen, moet het bewustzijn groeien dat het in het belang van eenieder is dat er weer meer gemeenschappelijkheid komt. Een te zwaar accent op het individualistische suggereert een vrijheid die er niet is, omdat de vrijheid van de een de onvrijheid van anderen betekent. In een vol land nog eerder en meer. Luidruchtigheid van één persoon is al hinder voor de hele buurt. De kracht van Nederland zit in gemeenschappelijkheid. Daarmee is het land gewonnen op het water. Daarmee bouwden we onze welvaart.

    Om dit land verstandig te kunnen besturen, is er breed draagvlak nodig bij de bevolking. ‘Verstandig’ en ‘draagvlak’ over en weer zijn hier de bepalende begrippen. Aan beide heeft het de laatste jaren ontbroken. Het was bijvoorbeeld onverstandig dat op het politieke toneel te losjes werd gedacht en gesproken over maatregelen die bij de mensen heel fors zouden aankomen. Zoals dat elk huishouden zo maar 30.000 euro zou moeten lenen voor een warmtepomp, of dat een groot deel van de boeren snel zou moeten stoppen vanwege stikstof.

    AL DIE OVERLEGTAFELS HEBBEN NIETS MET POLDEREN TE MAKEN

    De samenleving leek soms, mede dankzij de so­cia­le media, op één groot kakelcircuit waar iedereen zijn of haar mening kon uiten, zonder daarvoor verder verantwoordelijkheid behoeven te dragen. Over de problemen waren de meesten het nog wel eens, over de oplossingen spatte het alle kanten uit. De rol van het parlement leek te zijn overgenomen door de praatprogramma’s op de televisie, waar rijp en groen van alles verstand heeft en dat ook luidruchtig uit. ‘Die zegt het tenminste duidelijk,’ was vaak de instemmende reactie in de huiskamer, waarmee de serieuze politiek, die alle belangen moet meewegen, op voorhand al op hopeloze achterstand kwam te staan. Om op het politieke toneel aandacht te krijgen, vlogen trouwens ook de nodige Kamerleden te vaak uit de bocht. Werkelijke democratie is goed luisteren naar ieders belangen en samen tot een gemeenschappelijke uitkomst komen. Elkaar beledigend toebijten, is niet meer dan je best doen voor het gelijk van de vismarkt.

    Probleem is dat Nederland geen model meer heeft voor evenwichtige en tegelijk efficiënte besluitvorming. Je hoort nog wel vaak het woord ‘polderen’ vallen, maar al die overlegtafels hebben niets met polderen te maken. Bij het echte polderen van vroeger waren politiek, ambtenarij, werkgevers en werknemers in voortdurend institutioneel overleg met elkaar. Dat waren zeker geen vrijblijvende gesprekken. Voorop was er de Sociaal-Economische Raad, en daarnaast allerlei instituten als de Stichting van de Arbeid en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (pbo’s). Instrumenten als de Algemeen Verbindend Verklaring zorgden ervoor dat uitkomsten van overleg, zoals cao’s, verplicht werden binnen heel Nederland. Deze kregen een soort semi-wettelijke status. Dit was het echte Nederlandse poldermodel. Samen overleggen, maar samen óók verantwoordelijkheid dragen voor de uitkomst. Zoals de regering de uitkomsten in de Tweede Kamer verdedigde, zo deden werkgevers en vakbonden dat naar hun achterban. Dat grondige uitruilen van belangen gaf best vertraging en gedoe, maar het gaf vooral de samenleving rust en vertrouwen.


    Het was een construct van sociaal-democratie en christen-democratie. Ruud Lubbers was nooit zo’n succesvolle premier geworden als er in de tijd van zijn eerste kabinet niet het Akkoord van Wassenaar was gesloten met werkgevers en bonden, de FNV toen onder leiding van Wim Kok. Op basis van dat akkoord konden de lonen matigen, de overheidsfinanciën weer onder controle komen, gingen de inflatie en rente omlaag en kwamen er veel banen bij. Wat het karwei van Lubbers werd genoemd, was eigenlijk de inspanning van politiek en bedrijfsleven samen. Het CDA kreeg er in 1986 de bonus voor, negen zetels winst, terwijl regeringspartner VVD er evenveel verloor. Dat was eigenlijk niet eerlijk, het zette kwaad bloed bij de liberalen, maar zo werkt de democratie. The winner takes it all, om ABBA te citeren.

    De VVD, toch al geen aanhanger van dit overlegsysteem, werd zo extra gemotiveerd om een eind te maken aan al dat gepolder, vaak ook nog achter gesloten deuren. De zogeheten paarse vleugel van de partij vond een strijdmakker in D66, dat bij haar oprichting al pleitte voor ‘ontploffing’ van het bestaande bestel. Formeel wilden beide partijen alle primaat bij de politiek leggen met haar openbare debatten. Feitelijk wilden beide partijen vooral de macht breken van de grote volkspartijen CDA en PvdA en hun intensieve relaties met werkgevers en bonden.

    PVDA EN CDA HEBBEN MEEGEWERKT AAN DE AFBRAAK VAN DE POLDER

    De oude polder bestaat inmiddels niet meer. De invloed van de bonden is sterk verminderd en ook VNO-NCW komt steeds meer op afstand. De pbo’s zijn opgeheven. De ‘ontploffing’ is gelukt, zij het in slow motion, maar er is niets voor in de plaats gekomen. ‘Pragmatiek’ werd dat genoemd, wat een duur woord is voor: we zien wel. Van VVD-premier Rutte is de uitspraak dat visie als een olifant is die het zicht op de werkelijkheid wegneemt.

    Ook PvdA en CDA hebben trouwens ontspannen meegewerkt aan de afbraak van hun eigen oude polder, maar dus ook van hun eigen, sterke positie. Beide clubs wilden maar al te graag bij de nieuwe tijd horen. Mede daardoor had kennis van de eigen grondslagen intern bij PvdA en CDA nog maar weinig prestige. Kortom, een maatschappijbrede systematiek voor gecompliceerde besluitvorming is uiteindelijk Kamerbreed tamelijk gedachteloos bij het grof vuil beland. Aan draagvlak doen we niet meer, hoogstens in politieke zin. In Den Haag moet het draagvlak komen van een soms zelfs platvloers ruziënde Tweede Kamer, die vooral de verdeeldheid van de samenleving echoot, in plaats van dat de volksvertegenwoordigers de burgers en bedrijven voorgaan in het zoeken naar vruchtbare samenwerking.

    Het CDA betaalt bij uitstek de electorale rekening. De PvdA was daarin voorgegaan en ook bij het CDA rafelde het al een tijdje. Toch was het CDA nog steeds de partij die in het land best werd vertrouwd. Niet om een flitsende uitstraling, juist om zijn degelijkheid. Het bindmiddel van het CDA was oorspronkelijk religie en dat stond haaks op de in de politiek gebruikelijke links-rechts-schaal. Het CDA omspande rijk en arm, jong en oud, ouderwets en modern, stad en land. Het juweel van de democratie, het compromis, werd bij het CDA dus eigenlijk vanzelfsprekend in ere gehouden. Het CDA kreeg van de politieke concurrentie daarom vaak het verwijt van kleurloosheid, maar dat vond de kiezer helemaal niet zo erg. Burgeridealen als fatsoen en kalmte waren belangrijker. In de huidige jaren van onrust en verdeeldheid bleef het CDA in Den Haag daarom toch nog lang prominent aan de bal, maar in de ogen van het land met steeds minder resultaat. Daarnaast: ook het CDA leek bestuurlijke daadkracht te gaan stellen boven het maatschappelijk vergelijk.

    De partij probeert al een tijd haar kudde bijeen te houden door zich partij van het midden te noemen, alsof die partij zélf op de links-rechts-schaal wil komen en dan vooral niet op rechts. Maar de kern van de hedendaagse problemen zit niet links of rechts. De moderne pragmatische insteek van ‘we zien wel’ heeft de ideologische kleuren verbleekt. In de aanhang van de PVV zitten heel wat voormalige PvdA-kiezers. Jezelf ‘middenpartij’ noemen, is dan vooral een defensieve keuze. Omdat het CDA vanuit het land gezien steeds minder schipperde omwille van redelijkheid en gematigdheid en steeds meer meeging in de trend naar het totalitarisme in de Haagse regie, ging vertrouwen sluipend over in wantrouwen.

    Het vertrek van Twentenaar Pieter Omtzigt hielp ook al niet en stikstof werd de spreekwoordelijke laatste druppel. Het harde en aanvankelijk onbespreekbare politieke vonnis over de boeren op een achternamiddag door de minister voor Natuur en Stikstof met een muisstil CDA, gaf de doorslag en baarde BBB. Die bijna spontaan tot stand gekomen club is het teken dat het electoraat van het CDA nog altijd springlevend is, maar het bij het CDA eventjes voor gezien houdt. Het is tegelijk weer een eerste duidelijk signaal uit het land dat verdeeldheid en integraal beleid bij veel kiezers niet welkom zijn en dat men snakt naar redelijkheid en verstandig overleg.

    STIKSTOF WERD GEAGENDEERD DOOR EUROPA EN EN KLEINE MINDERHEID HIER

    Het is niet toevallig dat ook stikstof een onderwerp is dat werd geagendeerd door een combinatie van Europa en van een kleine minderheid hier, het ecologisch activisme. Dat bewandelde al lange tijd en met veel geduld intelligent de weg om in deze tijd als kleinere groepering zijn zin te krijgen: met een stevige lobby langs de ambtelijke weg en vervolgens zien dat het bestuurlijk integraal en zonder compromis zou worden opgelegd.

    Omdat de Nederlandse veelkleurige politiek hoe dan ook met alle krachten rekening moet houden en dus altijd overleg zoekt met relevante groeperingen, kozen in verhouding kleine clubs, waaronder veel milieuorganisaties, sinds de jaren negentig voor optimale zichtbaarheid en hoorbaarheid om de indruk van relevantie te maken. Politiek en ambtenarij wilden dat nieuwe verzet graag enigszins kunnen sturen. De oplossing werd: aan tafel uitnodigen en subsidiëren.

    Het hielp dat binnen de ambtenarij dat specifieke gedachtegoed reeds tamelijk veel aanhang had. Bovendien is veel deskundigheid bovenin bij de overheid ingeruild voor management zonder inhoudelijke kennis van het betreffende departement. Als bijen kwamen de stichtingen en organisaties op de honing af. Niet alleen bij de Rijksoverheid. Ook provincies en gemeenten betalen hieraan graag veel geld. Er is de laatste jaren veel kritiek geweest op het lobbyen door het bedrijfsleven, maar de zogenoemde ngo’s, non-gouvernementele organisaties, hebben een veel grotere invloed gekregen via de binnenkamer. De overheid betaalt in belangrijke mate mee aan hun begroting en ze worden bij de relevante overleggen betrokken.

    FEITELIJK SUBSIDIEERT DE OVERHEID HAAR EIGEN TEGENSTAND

    Er zijn zeer wezenlijke verschillen met de oude polder. Ten eerste waren bonden en werkgeversorganisaties werkelijk representatief voor grote maatschappelijke achterbannen. Veel ngo’s komen uit de hoek van het maatschappelijk activisme en hebben geen grote aantallen leden. Ten tweede houden organisaties van werkgevers en werknemers hun eigen broek op. Daarvoor hebben ngo’s onvoldoende middelen. Dus past de overheid niet alleen bij, maar houdt ze financieel in leven en meer dan dat. En ten derde, maar niet het minste verschil, werkgevers en werknemers namen de uitkomsten van overleg mede voor hun rekening en verdedigden die naar hun achterban. Ook de minpuntjes dus. Ngo’s voelen zich nergens aan gebonden. Vooral milieuclubs schromen niet om na het overleg via de rechter toch nog meer hun zin te krijgen. Feitelijk subsidieert de overheid dus haar eigen tegenstand.

    Tussen haakjes, er zijn nog meer sinterklazen in Nederland. De zeer vermogende Postcode Loterij financiert met gulle hand en naar eigen voorkeur ook al allerlei idealismen, die kennelijk zelf niet voldoende middelen kunnen halen bij de eigen achterban. Al met al kunnen alarmisten de publieke opinie en de Haagse politiek bespelen met veel meer middelen dan ze ooit zelf bij elkaar zouden hebben kunnen brengen. Het proces van publieke opinievorming is daardoor bij lange na niet meer representatief voor de werkelijke verhouding van meningen bij de bevolking.

    PESSIMISME KOMT EN GAAT, MAAR DEZE JAREN HEBBEN HET GOED TE PAKKEN

    Het leven was toch al niet eenvoudiger geworden door de nieuwe informatietechnologie. Voor het openbaar bestuur bleken twee gevolgen daarvan voor beslissende veranderingen te zorgen. Ten eerste de enorme invloed van massamedia en sociale media en ten tweede de algoritmes ten behoeve van beleidskeuzes. Van het eerste is iedereen dagelijks getuige. Jongelui die thuis op hun rug de halve dag op telefoontjes of iPadjes turen. Apps, sms’jes, mailtjes vullen de glasvezel en de cloud.

    Dan is er de invloed van de commercie op onze cultuur. Influencers van amper 20 jaar in Lamborghini’s die op zich niet veel hebben geleerd op school, maar fortuinen vergaren omdat ze dingetjes laten zien die daarna iedereen wil hebben. Voetballers die 150 maal zo veel verdienen als een hartchirurg, op basis van televisierechten en merchandise. De wereld is werkelijk veranderd. De massamedia, zoals kranten en tijdschriften, moeten hiertegen vechten om hun bestaan. De berichtgeving wordt dus mede gekozen omwille van de oplage. Kranten doen meer emotie in de kolommen en het liefst de nodige sensatie. Daarop konden rampspoedige berichten over het klimaat geweldig meesurfen. Elke bosbrand, waar ook ter wereld, haalt tegenwoordig de 1 of de 3 van de krant en zeker ook het NOS Journaal.

    Waar die Niagara van informatie in elk geval toe heeft bijgedragen, is het doemdenken. Hoewel we het in de historie nog nooit zo goed hebben gehad, is vooral de jeugd somber. Haalt de aarde het jaar 2050 nog wel? Doemdenken gaat in golven. In het derde kwart van de vorige eeuw was de zure regen de aankondiger van het einde van de wereld, ‘Vluchten kan niet meer,’ zongen Jenny Arean en Frans Halsema in 1972 met strakke gezichten. De musical Hair pompte ons weer wat optimisme in voor de nieuwe eeuw, omdat in het tijdperk Waterman de eeuwige vrede zou aanbreken. De val van de Berlijnse Muur en het einde van het communisme in Rusland en in de landen van het Warschaupact zonder bloedvergieten leken eind jaren tachtig dat beeld te bevestigen, dus we gingen optimistisch de oude eeuw uit en de nieuwe in. Inmiddels is er vlakbij in Europa toch een heuse oorlog en piekeren we weer over de Bom.

    Pessimisme komt en gaat, maar deze jaren hebben het goed te pakken. Het klimaat was al heftig, maar toen kwam corona met persoonlijke ellende, financiële uitdagingen en vooral samenlevingen op slot. Vervolgens kwamen CO2 en stikstof nog een handje helpen en de forse immigratie met de rampspoed van omgeslagen boten, lange wachttijden en natuurlijk ook weer het vuil van de criminaliteit, nu van de mensensmokkelaars. Bij elkaar is het een behoorlijk lange lijst. Daarom snakken de mensen weer naar optimisme, naar meer gezamenlijkheid en naar vriendelijkheid.

    TOPAMBTENAREN KREGEN STEEDS MEER CONCURRENTIE VAN COMPUTERMODELLEN

    Het andere grote gevolg van de chiprevolutie is de extreme hoeveelheid informatie die de computer ons in een oogwenk kan brengen. Daarbij horen tevens rekenmodellen om gecompliceerde situaties te doorgronden en te kunnen voorspellen. Toen ik nog directeur Voorlichting was op het ministerie van Financiën in de jaren van minister Onno Ruding (1982-1989) heb ik weleens gemopperd dat de uitvinding van de computer verschrikkelijk was voor het regeringsbeleid. Overdreven natuurlijk, maar wat je wel zag gebeuren, was dat het prestige van inzicht het ging verliezen van de cijfers. ‘Meten is weten’ werd het nieuwe adagium. De vakkennis van de minister en zijn topambtenaren kreeg steeds meer concurrentie van computermodellen die door hun schijnexactheid suggereerden een betrouwbaarder en gedetailleerder beeld te geven van de ontwikkelingen dan deze voortreffelijke experts met hun kennis en ervaring zouden kunnen.

    De discussie concentreerde zich om te beginnen op de zogenoemde koopkrachtplaatjes. Het ene jaar zag je de mensen van de fiscale wetgeving en van de Rijksbegroting nog met kleine mapjes naar het stafoverleg gaan, het andere jaar torsten ze rollen met uitdraaien van varianten voor koopkrachtcijfers. De computer had de illusie gewekt dat je via de Miljoenennota voor elke groep en subgroep in de samenleving tot op kwartjes nauwkeurig de ontwikkeling van de koopkracht zou kunnen regisseren.

    Voor de enthousiaste Tweede Kamer opende zich een compleet nieuwe speeltuin, maar op Financiën groeide de bezorgdheid. Micromanagement op nationaal niveau werd daar toch al als onzinnig gezien en deze ontwikkeling zou er noodzakelijkerwijs toe leiden dat er jaarlijks op tal van plaatsen aan het fiscale systeem zou moeten worden gesleuteld, met het grote risico van ongelukken op termijn. Toen al waarschuwden ervaren fiscalisten voor uitvoeringsproblemen en voor het doldraaien van de belastingschroef.

    ALGORITMEN BIEDEN QUASI ZEKERHEID

    Uiteindelijk bleef het in die jaren beperkt tot een moeilijke verhouding op het politieke niveau tussen regering en Kamer, maar gaandeweg zag je sindsdien de quasi zekerheid van de algoritmen terrein winnen ten koste van kennis en inzicht van ervaren bestuurders. Het zaad van de uitvoeringsproblemen begon dus in de jaren tachtig al te kiemen. Naarmate de behoefte aan snelle doelpunten in de politiek toenam en de deskundigheid aan de ambtelijke zijde inleverde als gevolg van nieuwe managementvisies, zag je het veranderingsproces versnellen.

    Vandaag de dag is het rekenkundige model bijna basis van alle besluitvorming, ook in Europa, ook mondiaal. Het belangrijkste alarm over het klimaat komt steevast uit de rekenmodellen van het IPCC van de Verenigde Naties. Juist vanuit de wetenschap klinkt er niet alleen instemming, maar ook stevige kritiek op, maar ze blijven hun centrale rol houden. Onze stikstofproblemen, die verder nergens in Europa lijken te bestaan, vinden ook al hun onderbouwing in modellen. Die zijn onverbiddelijk. Een andere meetmethode zou geweldig kunnen helpen om een compromis te vinden, maar dan sneuvelt het model. Dat kan natuurlijk niet. Het is interessant dat juist het CDA nu een natuurkundige tot lijsttrekker heeft gekozen. Misschien krijgt modelkritiek in de politiek zo wat meer prestige. De cijfers van het model worden gelezen als kerkelijke dogma’s. Ze zijn bij uitstek de hulpmiddelen op de weg naar de totalitaire staat.

    Gaan de verkiezingen helpen? De meeste mensen weten niet eens meer waarop en waarom Rutte IV is gevallen. Wat wordt dan straks de inzet van de verkiezingen? Hoe populair Frans Timmermans is? Democratie is toch iets meer dan Chateau Meiland, mogen we hopen. Wie het meest belooft? Wie gelooft het? Doet-ie het of doet-ie het niet? Hoeveel zetels Pieter Omtzigt zelf wil hebben? Het tijdperk-Rutte begon in 2010 met 10 fracties in de Tweede Kamer en eindigt er 13 jaar later met 21. De enorm gegroeide nationale verdeeldheid is met deze cijfers ook in de Tweede Kamer zelf zichtbaar.

    De campagne zal debatten laten zien waardoor de bouw van de Toren van Babel zo beroemd is geworden. Spraakverwarring alom dus. Alle partijen zullen trots hun programma’s presenteren, die de Kieswijzer dan samenbrengt in een soort kwisje, waardoor je kunt zien wat je moet stemmen. Althans, dat denken veel mensen. Uiteindelijk, niet voor half oktober, gaat er een trend komen hoe de stemming in Nederland zich ontwikkelt.

    Het einde van het tijdperk-Rutte geeft ruimte voor nieuwe verwachtingen. Het land wil meer eenheid, meer optimisme, meer elegantie. Het land wil eindelijk de kater wegspoelen van corona en alle neerslachtigheid daarna. Het land is niet gelukkig met de huidige energiesituatie. Niet met de onzekere gasprijzen, niet met de windparken op zee, niet met storingsproblemen op het elektriciteitsnet en niet met torenhoge benzineprijzen. En het land wil het gevoel krijgen dat de immigratie niet meer als een vloed over ons heen komt, maar Europa-breed eindelijk eens goed wordt georganiseerd.

    TIJD VOOR EEN NIEUWE, FRISSE PERIODE

    Waar gaan de verkiezingen dus over? Natuurlijk om het kiezen van leden van de Tweede Kamer, maar de kiezers samen geven door hun stemgedrag signalen af wat de trend wordt in ons land. Partijen kunnen van alles beloven, maar ook bij de vorige verkiezingen was de wereld al weer anders dan in de programma’s was verwacht. Daarom is de persoon van de lijsttrekker interessant. Die krijgt meer publiciteit dan de rest op die lijst en hij of zij moet dus ook in persoon en mentaliteit het karakter van de partij uitstralen.

    De huidige voorspellingen kunnen nog fors afwijken. Vooral van BBB wordt veel verwacht en dat is geen fijne positie, want een beetje mindere start kan al tot een grotere kater leiden. Omgekeerd ook: een vliegende start kan wind in de rug geven.

    Vooral interessant wordt wat de kiezers zelf voor boodschap afgeven. Kiezen ze voor meer eenheid, dan krijgen de splinters het lastiger. Willen ze optimisme, dan scoort de lijsttrekker die het gevoel geeft dat dingen echt beter gaan worden. Een van de sterke kanten van VVD-lijstaanvoerder Dilan Yeşilgöz is dat ze energie uitstraalt. Caroline van der Plas is vooral gezellig gewoon, Rob Jetten bijdehand en Henri Bontenbal is de new kid on the block, die de meesten een ontspannen start gunnen.

    Het tijdperk-Rutte is bijna afgesloten. Voor een nieuwe, frisse periode straks is een grote schoonmaak vooraf geen slecht idee.

    ELSEVIER

    0 reacties :

    Een reactie posten