Het stoplicht staat op groen.
13-12-2021
Politieke tegenspoed bij ‘schone’ energieproductie
Herbert Ammon over het groene energieprogramma van de stoplichtcoalitie: “Het valt nog te bezien of het gas via Nordstream 2 toch Duitsland zal bereiken. Als oplossing voor de energiecrisis voorziet het groene plan in het gebruik van ‘slechts’ twee procent van de totale oppervlakte van de Bondsrepubliek met windturbines, alsmede in de gedwongen aanleg van elektriciteitsleidingen – met aanzienlijke energieverliezen. Bovendien zullen de elektriciteitsprijzen blijven stijgen, wat tot wrevel zal leiden. Tegelijkertijd zullen de protesten tegen de vernietiging van het landschap toenemen.
Auteur: Herbert Ammon.
Vertaling: Martien de Wit.
Het stoplicht staat op groen. Onder Olaf Scholz als nieuwe kanselier hoeft de regering alleen maar door te starten om “meer vooruitgang te durven boeken” in de tweede coronawinter. Het regeerakkoord, verrijkt met progressief (D)engels en opgevat als een lijvig handboek voor de grote “transformatie” van de Duitse samenleving, is niet alleen taalkundig bedenkelijk. Als het gaat om het “vormgeven” van politiek-maatschappelijke processen, kunnen we ervan uitgaan dat men conceptuele dubbelzinnigheden en interne tegenstrijdigheden met mooie woorden wil bedekken.
Het feit dat de aangekondigde vooruitgang zelfs bij de publiekelijk altijd vrolijke eensgezindheid uitstralende Groenen, eerst begint met het traditionele geharrewar over kabinetsposten, maakt deel uit van de ironie van het dagelijkse politieke leven, waar macht maar al te vaak botst met moraal. Voor de voortgang van de zaken is het van weinig belang dat Cem Özdemir het ministerie van Voedsel en Landbouw overneemt en niet Anton Hofreiter. Belangrijker is de vraag hoe de Groenen en – afgezien van Christian Lindner in het Ministerie van Financiën – de door ‘groenen’ gedomineerde regering de doelstellingen van milieu-, dieren- en landschapsbescherming, klimaatbescherming en ‘schone’ energieproductie, technologische vooruitgang en economisch concurrentievermogen op de wereldmarkt met elkaar kunnen verenigen.
Dat de genoemde kwesties ook verband houden met het buitenlands beleid, blijkt niet alleen uit de afwijzing van Nordstream 2 door de toekomstige minister van Buitenlandse Zaken Baerbock. De aankondiging betekent een breuk met het energie- en Ruslandbeleid dat onder Merkel werd gevoerd. Indien de tweede gaspijpleiding niet in gebruik wordt genomen, kan Duitsland rekenen op applaus van Polen, de Baltische staten, Oekraïne en de VS. Meer dan onzeker zou echter de energievoorziening van het land in de komende jaren zijn, waarbij de overgang moet worden bewerkstelligd door middel van ‘schone’ energiebronnen (windenergie, zonneparken, ‘groene’ waterstof). Duitsland zal onvermijdelijk niet zonder ingevoerde energie kunnen, met inbegrip van aardgas, dat minder schadelijk is voor het klimaat, in de loop van zijn groeiend energieverbruik, vooral als gevolg van de uitbreiding van de informatietechnologie. In de te voorziene scenario’s van stroomonderbrekingen en energietekorten zullen de Groenen – en alle gelijkgestemde klimaatactivisten – de discrepantie tussen zuivere doelstellingen en politieke haalbaarheid, de tegenstelling tussen ideologie en realiteit, wel eens negeren als het erom gaat de tekorten aan te vullen door elektriciteit in te voeren uit Franse en Poolse kerncentrales. Binnen de EU zullen de groene Duitsers met hun anti-kernenergie credo tegen hun grenzen aanlopen.
De Groenen – vooral in hun niet onterechte afkeer van Poetin – scheppen genoegen in hun rol als pleitbezorgers van zuiver moreel beleid. Wat echter aanbeveling zou verdienen, is een meer pragmatische, d.w.z. realpolitieke benadering van de complexe werkelijkheid. In dit verband is het essay van klimaat- en veiligheidsdeskundigen Jason Bordoff en Meghan L. O’Sullivan, dat zojuist in Foreign Affairs is verschenen, verhelderend: Green Upheaval. The New Geopolitics of Energy. In een brede analyse van wereldwijde energiebeleidskwesties voor de toekomst, pleiten de auteurs voor het behoud van de strategische oliereserve en het voortgezette – gematigde – gebruik van gas en kernenergie in de VS.
Zij richten zich impliciet op het dilemma van de Europeanen, die zonder Russisch gas en zonder kerncentrales niet in hun energiebehoefte zullen kunnen voorzien – niet in de laatste plaats in de technologische concurrentiestrijd met China. Zij wijzen ook terecht op de problematische aspecten van de grondstoffen die nodig zijn voor ‘groene’ systemen, zoals kobalt, lithium, nikkel, koper en zeldzame aardmetalen. Met het oog op de klimaatdoelstelling – van ‘slechts’ 1,5 graad Celsius opwarming van de aarde tegen 2050 – zal de vraag naar deze materialen tegen 2040 verzesvoudigen ten opzichte van vandaag.
De Groenen kunnen niet van totale naïviteit worden beschuldigd. Daarom mag niet worden aangenomen dat de hierboven geschetste tegenstrijdigheden van het ‘schone’ energiebeleid volledig onopgemerkt blijven in de stoplichtcoalitie, in haar ‘groene’ omgeving en in de bedrijven die zich op groene technologie richten. Niettemin bestaat er bij de Groenen een door de media versterkte tendens om de politieke – en technologische – problemen in verband met “het redden van het klimaat” te negeren en te verdoezelen met een mengeling van apocalyptische retoriek en moreel geladen technocratisch optimisme.
Het valt nog te bezien of het gas via Nordstream 2 toch nog Duitsland zal bereiken. Als oplossing voor de energiecrisis voorziet het groene plan in de bezetting van ‘slechts’ twee procent van de totale oppervlakte van de Bondsrepubliek met windturbines, alsmede in de gedwongen aanleg van elektriciteitsleidingen – met aanzienlijke energieverliezen. Bovendien zullen de elektriciteitsprijzen blijven stijgen, wat tot wrevel zal leiden. Tegelijkertijd zullen de protesten tegen de vernietiging van het landschap toenemen. Hierover bestaat al onenigheid tussen de milieuverenigingen Nabu en BUND, tot voor kort de belangrijkste bondgenoten van de Groenen in de ‘burgermaatschappij’. Als duidelijk wordt dat de Groenen, die vooral in stedelijke gebieden gevestigd zijn, niet al te veel om natuur- en landschapsbescherming geven, zou de stoplichtcoalitie nog heel wat onaangename wind tegen kunnen krijgen.
***
Over de auteur
Herbert Ammon is historicus en politiek journalist. In de jaren tachtig was hij betrokken bij de vredesbeweging van die tijd. Hij werd vooral bekend door het boek “Die Linke und die nationale Frage” (Links en de nationale kwestie), dat hij samen met Peter Brandt redigeerde. Ammon is medeoprichter en lid van de raad van toezicht van de Deutsche Gesellschaft e. V.. Zijn blog “Unz(w)eitgemäße Betrachtungen” verschijnt als column in “Globkult“.
***
0 reacties :
Een reactie posten