De kritische grenswaarden van natuurgebieden zijn volledig losgezongen van de werkelijkheid.
24-12-2021
Mythen en feiten
Een gastbijdrage van Erik Jansen.
Karl Popper is beroemd geworden doordat hij van het klassieke model van wetenschap als een proces van observatie en inductie ter discussie stelde. Volgens Popper is een onderscheidend kenmerk van een wetenschappelijke theorie dat zij falsifieerbaar is. Dat wil zeggen: dat zij uitspraken en voorspellingen over de werkelijkheid doet, die door de feiten kunnen worden tegengesproken. Een theorie die niet aan dit criterium voldoet, moet volgens hem worden beschouwd als onwetenschappelijk (bijvoorbeeld de astrologie) of als voorwetenschappelijk (bijvoorbeeld de psychoanalyse). Over de psychoanalyse stelt hij bijvoorbeeld:
“This does not mean that Freud and Adler were not seeing certain things correctly: I personally do not doubt that much of what they say is of considerable importance, and may well play its part one day in a psychological science which is testable. But it does mean that those ‘clinical observations’ which analysts naïvely believe confirm their theory cannot do this any more than the daily confirmations which astrologers find in their practice. And as for Freud’s epic of the Ego, the Super-Ego, and the Id, no substantially stronger claim to scientific status can be made for it than for Homer’s collected stories from the Olympus. These theories describe some facts, but in the manner of myths. They contain most interesting psychological suggestions, but not in a testable form.” (zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Psychoanalyse)
Volgens Popper zijn er dus twee verschillende manieren van wetenschappelijke theorievorming. Speculatieve theorievorming, wat dus eigenlijk vergelijkbaar is met mythevorming, maar ook falsificeerbare theorie, de eigenlijke wetenschap.
Het voorbeeld wat Popper graag aanhaalt is dat van Einstein’s relativiteitstheorie. Isaac Newton had het idee van afbuigend licht had beschreven in zijn boek Opticks uit 1704. Zijn berekeningen hadden het over sterlicht dat langs de Zon passeerde en daarbij 0,87 boogseconden zou afbuigen. De afbuiging volgens de algemene relativiteitstheorie zou 1,74 boogseconden bedragen.
Toen de theorie van Einstein de Engelse astronoom Arthur Eddington ter ore kwam, raakte hij er meteen door gefascineerd, en hij besloot werk te maken van een experiment om de juistheid van de algemene relativiteit te bewijzen. Daarom werden er twee expedities opgezet ter gelegenheid van een nakende totale zonsverduistering. Die zou plaatsvinden op 29 mei 1919 en kon waargenomen worden vanaf Zuid-Amerika tot in Afrika.
Op 6 november 1919 werden de langverwachte resultaten van de expedities met veel bombarie wereldkundig gemaakt op een speciale bijeenkomst van de Royal Society in Londen. Het bleek dat de metingen uit Sobral en Principe dat deze in grote mate overeenstemden met de voorspellingen van de algemene relativiteit en dus afweken met de posities zoals Newton ze berekend had.
De Wetenschap had gezegevierd. Maar juist dit onderdeel van de Popperiaanse theorie werd op zijn beurt weer heftig bekritiseerd door Thomas Kuhn (1922-1996).
Kuhn stelt dat bewijs en experimenten geen onderscheid kunnen maken tussen ware en valse theorieën, omdat wetenschappers de resultaten van ‘andere’ wetenschappelijke inzichten, altijd zouden rationaliseren, door ad hoc aanpassingen aan hun theorieën te maken, om hun al van tevoren vaststaande wetenschappelijke loyaliteit te ondersteunen. Was de theorie van Newton werkelijk niet te redden door natuurkundigen, wanneer Einstein minder populair was geweest?
Volgens Kuhn is de competitie tussen denkkaders, van waaruit de werkelijkheid geanalyseerd en beschreven wordt (paradigma’s), niet het soort strijd dat kan worden opgelost door ‘bewijzen’. Er zijn volgens Kuhn ook een drietal belangrijke reden waarom dat zo is.
Als eerste zullen de aanhangers van de verschillende denkkaders vaak van mening verschillen over de aard van de problemen die opgelost moeten worden. Zo werd de theorie van Newton zelf over de zwaartekracht, grotendeels genegeerd door vooraanstaande wetenschappers van zijn tijd, omdat hij weliswaar zwaartekracht beschreef, maar helemaal geen verklaring bood ten aanzien van de aard en oorzaak van deze kracht.
Daarnaast krijgen een aantal begrippen die een vastomlijnde betekenis hadden in de ‘oude theorie’ een nieuwe betekenis, met nieuwe associaties die veelal niet gemaakt kunnen worden door diegenen die de oude theorie verdedigen. (Kuhn noemt hier als voorbeeld de buiging van de ruimte in de relativiteitstheorie)
Als derde reden benoemt Kuhn het feit dat aanhangers van de verschillende paradigma’s hun vakgebied beoefenen in verschillende werelden. De een leeft in een onbeweegbare platte wereld, de ander op een ronde bewegende wereld en dat maakt dat de waarnemingen die worden gedaan ook anders worden geïnterpreteerd. Het is daarom dat zelfs wetmatigheden welke aan de ene groep van wetenschappers niet kunnen worden uitgelegd, voor de andere groep onmiddellijk helder zijn.
Ik wil er graag nog een vierde reden aan toevoegen. Wetenschappers zijn ook mensen.
In art. 12 van de Universele Rechten van de Mens wordt gepleit voor de bescherming van de eer van het individu tegen smaad en laster. Eer betekent in artikel 12 iemands morele reputatie, en die komt door smaad en laster in gevaar. Wanneer een individu zijn of haar morele reputatie (eer) verliest, zal hij of zij door anderen als onbetrouwbaar en niet integer worden gezien (Ellemers, 2018).
Hierdoor kan dat individu worden blootgesteld aan sociale stigmatisering, wantrouwen, uitsluiting, isolatie en afwijzing, oftewel ‘sociale dood’ (‘social death’, Williams, 2007).
Dit roept enorme stress, spanningen en daardoor ook geweld op. De rampzalige gevolgen van smaad en laster voor de betrokkene verklaren waarom overheden in art. 12 worden opgeroepen burgers hiertegen adequaat te beschermen. Zie hier.
Wetenschappers vereenzelvigen zichzelf niet zelden met een bepaalde theorie. Michael E. Mann (van de hockeystick) zou waarschijnlijk nog liever zijn tong inslikken, dan toegeven dat zijn temperatuurreconstructie niet deugdelijk zou zijn. In het laatste proces tegen Tim Ball laat hij in ieder geval al zien dat hij een schadeclaim, die enkele miljoenen kan bedragen, geen bezwaar vindt om zijn wetenschappelijke reputatie te redden (zie hier).
Don’t look up
De meest eervolle erkenning van een wetenschapper/wetenschappelijk instituut (in een seculiere maatschappij) is natuurlijk de maatschappelijke erkenning. Het omzetten van theorie naar praktijk. Maar daarvoor moet nog één geduchte hindernis worden genomen.
Vanaf 24 december is op Netflix de blockbuster “Don’t look up” te zien. Hier is alvast de volgende samenvatting van het plot gegeven.
“Kate Dibiasky (Jennifer Lawrence), een afgestudeerde astronomiestudent, en haar professor Dr. Randall Mindy (Leonardo DiCaprio) doen een verbazingwekkende ontdekking van een komeet die in een baan om het zonnestelsel draait. Het probleem – het ligt op een directe ramkoers met de aarde. Het andere probleem? Niemand lijkt er echt om te geven. Blijkt dat het waarschuwen van de mensheid voor een planeetmoordenaar ter grootte van de Mount Everest een lastig feit is om te navigeren. Met de hulp van Dr. Oglethorpe (Rob Morgan) beginnen Kate en Randall aan een mediatour die hen meeneemt vanuit het kantoor van een onverschillige president Orlean (Meryl Streep) en haar sycofantische zoon en stafchef, Jason (Jonah Hill), naar de ether van The Daily Rip, een vrolijke ochtendshow gehost door Brie (Cate Blanchett) en Jack (Tyler Perry). Met slechts zes maanden tot de komeet impact maakt, blijkt het beheren van de 24-uurs nieuwscyclus en het krijgen van de aandacht van het door sociale media geobsedeerde publiek voordat het te laat is, schokkend komisch – wat is er nodig om de wereld alleen maar omhoog te laten kijken?”
De film werd geschreven als metafoor voor de opwarming van de Aarde (waardoor het ook vrij simpel werd om Leonardo di Caprio te strikken voor de hoofdrol), en geeft vooral een aardig beeld over hoe er in Hollywood wordt gedacht over wetenschap. Briljante (wetenschappelijke) helden doorzien een catastrofaal natuurlijk patroon en kunnen vervolgens de effecten van het waargenomen fenomeen verklaren aan de hand van complexe natuurkundige/wiskundige formules. Normaal gesproken zou dit voor het nodige applaus (eer) zorgen.
Alleen het gebrek aan acceptatie van een weerspannig en eigenlijk oliedom bestuursapparaat, maakt dat de theorie niet (direct) serieus wordt genomen. Aan de wetenschappers wordt hun eer onthouden door de bureaucraten.
Dit is eigenlijk eenzelfde scenario als Al Gore aanhaalt in “An Inconvenient Truth”. Een scenario waardoor hij een Nobelprijs kon krijgen voor een documentaire, die overigens boordevol wetenschappelijke blunders bleek te staan.
Stikstof?
Ronald Plasterk deed het op vrijdag 17 december jl. nog eens dunnetjes over in zijn column in de Telegraaf ten aanzien van de andere mythe die op deze website wordt besproken, de stikstofproblematiek:
0 reacties :
Een reactie posten