Afbeelding: Shutterstock.











Auteur: Vijay Jayaraj.

Vertaling: Martien de Wit.

India en China hebben de handen ineengeslagen om zich te verzetten tegen de gemeenschappelijke vijand van het CO2-imperialisme, ondanks een verzuurde relatie die onder meer een dodelijke grensschermutseling heeft gekend.

Op de COP26-klimaatconferentie in Glasgow waren de leiders van het ontwikkelde Westen vastbesloten om de ontwikkelingslanden hardere maatregelen op te leggen om de uitstoot van CO2 te verminderen. India en China hebben zich echter, met de steun van enkele andere landen met een laag tot gemiddeld inkomen, zoals Iran, met succes verzet tegen deze druk. De reden voor hun onwil is simpelde energierealiteit van de landen vraagt om meer, niet minder, verbranding van fossiele brandstoffen.

Terwijl de COVID-19-pandemie in 2020/21 de mondiale krantenkoppen domineerde, waren de 2,6 miljard inwoners van India en China in de ban van grensnieuws. In juni 2020 werden ten minste 20 Indiase soldaten door Chinese troepen gedood. China onthulde dat vier van zijn soldaten waren omgekomen tijdens dit gevecht in middeleeuwse stijl tussen 500 soldaten, waarbij traditionele uitrusting zoals knuppels met spijkers, ijzeren staven en met prikkeldraad omwikkelde knuppels werden gebruikt.

Voor de miljarden die de grensspanningen volgen, was het een grote verrassing dat beide landen overeenkwamen om samen te werken op een internationaal platform. Het is heel goed mogelijk dat India en China begrijpen dat het klimaatbeleid dat op COP26 werd voorgesteld, een grotere bedreiging voor hun economieën vormt dan een ruzie – hoe dodelijk die ook was – over een grens.

De reactie op de druk van het Westen kwam in de laatste momenten van de conferentie, toen de twee Aziatische landen ervoor zorgden dat sleutelwoorden in de slotovereenkomst van COP26 werden afgezwakt. De oorspronkelijke tekst, waarin werd opgeroepen tot een “geleidelijke stopzetting” van het gebruik van steenkool, werd gewijzigd in “geleidelijke vermindering” van het gebruik van steenkool, waarmee een zware slag werd toegebracht aan de dromen van de anti-fossiele brandstoffenlobby.

De voorzitter van COP26, Alok Sharma, zei over de herziening op het laatste moment: “Wat China en India betreft, zij zullen zich in deze specifieke kwestie moeten verantwoorden.”

Ons verantwoorden? Het spijt me, maar sinds wanneer is het gebruik van fossiele brandstoffen een exclusief recht geworden van de rijke politici van het ontwikkelde Westen?

De industriële revolutie en de economische groei in de 20e eeuw in Europa en de VS waren afhankelijk van fossiele brandstoffen, vooral kolen en olie. Sharma en anderen plukken de vruchten van de ontwikkeling op basis van fossiele brandstoffen, terwijl ze ontwikkelingslanden dwingen af te zien van kansen om miljarden mensen uit de armoede te halen. Deze houding van westerse leiders is niets anders dan een moderne vorm van het vroegere imperialisme dat Aziatische landen uitbuitte voor de politieke doeleinden van welvarende landen.

“Hoe kan iemand verwachten dat ontwikkelingslanden beloften kunnen doen over de geleidelijke afschaffing van subsidies voor steenkool en fossiele brandstoffen wanneer ontwikkelingslanden nog steeds te maken hebben met hun ontwikkelingsagenda’s en armoedebestrijding?”

vroeg de Indiase minister van Milieu en Klimaat Bhupender Yadav aan COP26-voorzitter Sharma. Tot op heden heeft Sharma niet geantwoord.

In India alleen al leven ongeveer 300 miljoen mensen in armoede en hebben meer dan 600 miljoen mensen geen toegang tot ononderbroken elektriciteit. Ongeveer 600.000 mensen die geen toegang hebben tot fossiele brandstoffen om te koken, sterven jaarlijks aan de vervuiling binnenshuis door het verbranden van hout en dierlijke mest. Met andere woorden, een bevolking ter grootte van de V.S. leeft in armoede en nog eens vele miljoenen hebben geen toegang tot betaalbare en betrouwbare energiebronnen.

China, dat zich in een soortgelijke situatie bevindt, heeft ook duidelijk gemaakt dat het zijn bedenkingen heeft bij het beëindigen van het gebruik van steenkool. Met meer dan 16 provincies in het midden van een ongekende energiecrisis, zei China dat het niet zal instemmen met COP26-voorstellen om steenkool te verbieden.

“Fossiele brandstoffen demoniseren zal ons alleen maar pijn doen”,

zei de Chinese COP26-afgevaardigde Li Zheng.

Niemand bij zijn volle verstand zou ontwikkelingslanden de toegang tot fossiele brandstoffen ontzeggen, omdat zij sterk afhankelijk zijn van betaalbare, overvloedige en betrouwbare energie uit kolen, olie en aardgas. Meer dan 70% van alle elektriciteit voor de 2,3 miljard mensen in de regio Indo-China is afkomstig van steenkool en in meer dan 80% van alle energiebehoeften wordt voorzien door fossiele brandstoffen. Een verstoring van de toegang tot of de betaalbaarheid van fossiele brandstoffen zal een onmiddellijk negatief effect hebben op de middelen van bestaan van miljoenen mensen en zal voor een aantal van hen binnen korte tijd tot de dood leiden.


India en China hebben hun energieprioriteiten terecht verdedigd. Zij hebben andere ontwikkelingslanden een dienst bewezen door zich te verzetten tegen het CO2-imperialisme van westerse leiders die geen idee hebben wat het is om een huis te hebben waar duisternis heerst of een ziekenhuis of fabriek met intermitterende stroomvoorziening – als er al stroom is.

De heer Sharma zou “bijna tranen hebben gelaten” over de slappe COP26-resultaten. Hij zou er eens een paar moeten laten voor de ontberingen van de verarmden in de wereld.

***

Vijay Jayaraj is onderzoeksmedewerker bij de CO2 Coalitie, Arlington, Va., en behaalde een masterdiploma in milieuwetenschappen aan de Universiteit van East Anglia, Engeland. Hij woont in Bengaluru, India.