Een hamburger kun je in de Verenigde Staten al voor 0,99 dollar krijgen. Reken je de verborgen productiekosten mee dan kom je op 200 dollar voor diezelfde hamburger – een bedrag dat onder milieuwetenschappers en – activisten al in de jaren negentig opdook. Achter een façade van goedkope gemaksvoeding blijkt een grimmig productiesysteem schuil te gaan waarvan vooral een economische elite beter wordt. Lage voedselprijzen verhullen de kosten van vervuiling, ecologische exploitatie, armoede en obesitas. Nu de gevolgen van dit systeem langzaam zichtbaar worden, groeit het maatschappelijk verzet. Steeds meer mensen protesteren tegen de roofbouw op de planeet, de bio-industrie, bestrijdingsmiddelen, kap van het regenwoud en de opgelegde suikerverslaving. Zij eisen zeggenschap terug over de kwaliteit van hun voedsel: het moet gezond zijn, diervriendelijk, duurzaam worden geproduceerd en voor een eerlijke, echte prijs. Dat kan door extra regulering van voedselbedrijven, maar het kan nog verder gaan door bijvoorbeeld samen een voedselcoöperatie op te richten.
Is een hamburger goedkoop; het internet is licht, ultralicht. Het gewicht van alle opgeslagen en getransporteerde digitale data, dus van alle elektronen bij elkaar, werd door Harvard-wetenschapper Russell Seitz in 2006 nog becijferd op circa 50 gram: het gewicht van een stevige aardbei. Opmerkelijk, maar dit inzicht paste naadloos bij het gangbare beeld van het internet als een schone, gecontroleerde en transparante wereld, waarin data zweven in een immateriële, virtuele wolk, de ‘cloud’. Weliswaar hebben grote vraagstukken als privacy en datamisbruik, internetverslaving als verdienmodel, machtsconcentratie van grote databedrijven – met alle ongewenste sociale en politieke gevolgen van dien – allang een schaduw op de IT-sector geworpen, maar in de verbeelding volhardt de opgewekte digitale utopie van gewichtloze bits and bytes.
Hoe meer data over de wereld razen, hoe meer ruimte en rekenkracht nodig is voor opslag en verwerking. En die zijn allesbehalve immaterieel. Opslag vindt vooral plaats in gigantische datacentra waar bedrijven hun clouddiensten en sites laten draaien – zie ook de foto’s die dit magazine op 23 januari publiceerde. Datacentra vragen niet alleen om grote lappen grond, maar ook om energie, héél veel energie. Volgens een ‘Routekaart 2030 voor de groei van datacenters in Nederland’, opgesteld door de Rijksoverheid, kosten Nederlandse datacentra in 2019 al 1,3 GW aan elektrisch vermogen. Dat is circa drie procent van het totale nationale energiegebruik en ruim driemaal het verbruik van alle treinverkeer.
Door de explosieve digitalisering – in 2020 nog eens extra aangevuurd door de coronapandemie – groeit de energiebehoefte alleen maar verder. Ondanks investeringen in energiebesparing zal het elektriciteitsgebruik van de datacenters in 2030 mogelijk verdriedubbeld zijn ten opzichte van 2019, zo meldt het genoemde rapport van de Rijksoverheid. Het is een raadsel waar al die elektriciteit in een post-fossiele samenleving vandaan moet komen.
Naamloze gevels
Deze aardse, fysieke kant van de datasfeer bleef lang aan het zicht onttrokken. Het typische ontwerp van de strakke dozen, opgesloten achter hoge hekken, lijkt daaraan bij te dragen. Achter de klinische, raamloze en veelal naamloze gevels lijkt geen plaats voor menselijke wezens en wordt de schijn van onaardsheid en maximale controle voortgezet. In elk geval verliep de bouw van de huidige circa 6000 kleine en 189 grote tot zeer grote datacenters in Nederland tot dusver zonder noemenswaardige publiek protest. Tot onlangs in de Wieringermeer rumoer uitbrak rond de aanbouw van een giga-datacentrum van Microsoft (een zogenaamde hyperscale). Dat bleek het leeuwendeel van de stroom van een nabijgelegen Vattenfall-windpark – voldoende voor 370.000 huishoudens – op te slorpen. Dat windpark was verrezen met hulp van 660 miljoen euro rijkssubsidie, betaald uit energiebelasting van Nederlandse burgers. Die dus nu meestroomde naar Microsoft.
Microsoft is niet de enige databoer in de polder: op het aanpalende areaal heeft Google ook al een hyperscale neergezet, een tweede Microsoft-datacenter is in aanbouw. En wat de gemeente Hollands Kroon betreft komen er nog meer: de gemeente heeft er in totaal 230 hectare aan voormalige aardappelvelden voor over. Door grondspeculatie verveelvoudigden de grondprijzen – de grond zal waarschijnlijk nooit meer teruggekocht kunnen worden. Omwonenden realiseerden zich met een schok dat hun vertrouwde poldervlakte razendsnel transformeerde tot een knipperend en trillend industrieel landschap met windmolens en datacentra, en zonder mee te delen in de lusten. ‘Datacentra slurpen nu alle groene energie op die hier wordt opgewekt, dragen niets bij aan de energietransitie en verpesten het landschap. Er is tekort waterberging en het koelwater dat op het oppervlaktewater geloosd wordt, kan niet gezuiverd worden. Burgers worden niet gehoord door de gemeente’, schrijven de opstellers van een petitie in oktober 2020.
Ook in Eemshaven staat een datareus van Google, in Zeewolde is een hyperscale in aanbouw van een onbekend bedrijf. Daar zal het niet bij blijven – de gemeente Zeewolde houdt zelfs rekening met landelijk nog eens zes tot twaalf van deze giganten voor de komende tien jaar. Nederland verkoopt zichzelf als digitale poort naar Europa. Wat betekent dat data van overal ter wereld hier worden gestald: als het alleen ging om data-opslag van Nederlandse particulieren en bedrijven zouden we met aanzienlijk minder toekunnen. De techreuzen meren graag aan in het gunstige Nederlandse vestigingsklimaat met belastingvoordelen en gesubsidieerde groene stroom, waarmee ze graag goede sier maken. Wethouders op hun beurt zien de investeringen als groeikans voor hun gemeente. Ze beloven voordelen voor lokale ondernemers, banen en restwarmte van de datacentra, al vallen die laatste twee in de Wieringermeer nogal tegen. Naast een bescheiden aantal permanente arbeidsplaatsen, 125 voor Google en 300 voor Microsoft, blijkt de beloofde restwarmte bij nader inzien niet haalbaar, zo bleek uit beantwoording van schriftelijke vragen aan het provinciebestuur.
Spiegeltjes en kraaltjes
‘Data is de nieuwe olie’, zo luidt de kreet waarmee de data-economie wordt gepromoot; data moeten de stuwende motor worden van de welvaart in de post-fossiele economie. Maar voor wie? In de Wieringermeer blijken de lusten en lasten bepaald niet gelijk verdeeld. Verkopen de partijen hun goede landbouwgrond en groene energie niet slechts voor spiegeltjes en kraaltjes? De lange termijnwinst voor overheden en bewoners lijkt immers twijfelachtig en het is de vraag hoeveel bedrijfswinsten in de vorm van belasting terug naar de staatskas zullen vloeien. De verkochte grond kan niet meer gebruikt worden voor landbouw of woningen, energiewinning of natuur, de groene energie is niet meer beschikbaar voor Nederlandse huishoudens. Bovendien raken de nationale doelen voor duurzame energie flink in de knel. Bewoners hebben niet of nauwelijks inzicht in, laat staan zeggenschap over de beslissingen.
Moeten we de Wieringermeer, Eemshaven en Zeewolde zien als vruchtbare digitale delta’s of eerder als een ‘wingewest’, een economisch geëxploiteerde landstreek waarvan de grondstoffen tegen onredelijk lage prijzen gekocht worden? Met het verschil dat de koloniale macht nu niet een rijk westers land is, maar een rijk databedrijf. Net als in koloniale tijden lijkt er sprake van een ongelijke machtsstructuur, waarin databedrijven hun zin kunnen doordrukken en ‘roofbouw’ plegen ten koste van lokale belangen. Wat hadden gemeente en bewoners bijvoorbeeld kunnen inbrengen tegen de onverwachte energiedeal tussen Vattenfall en Microsoft?
Anders dan bij de hamburger zijn de verborgen kosten van de oprukkende datacentra nog niet in kaart gebracht, maar alles wijst erop dat de nationale ambitie om internationale databedrijven aan te trekken weleens duur betaald kan worden. Gebruikers betalen niet alleen door het weggeven van hun tijd en aandacht op sociale media en door het grootschalig delen van gegevens, die in de vorm van Big Data goud waard zijn voor grote databedrijven. De rekening blijkt hoger: we betalen ook in de vorm van grondgebruik, landschappelijk schoon, windenergie, en van maatschappelijke en duurzame doelen die moeten wijken voor de data-infrastructuur.
Is Nederland als digitale poort van Europa wel zo’n goed idee?
In het parlement kwamen de keerzijden van de oprukkende datacenters in oktober 2020 voor het eerst ter sprake. Vlak nadat het programma Zondag met Lubach de spot dreef met de uitverkoop in de Wieringermeer nam de Kamer een motie aan die onderzoek gelastte naar het aantal bestaande en geplande datacenters en het verwachte stroomgebruik daarvan. Een goed begin, maar het vraagstuk is ruimer dan het overdadige stroomgebruik, zoveel is duidelijk. Naast gebrek aan transparantie lijkt gebrek aan publieke zeggenschap het grootste probleem. Bovendien ontbreekt een langetermijnvisie. Is Nederland als digitale poort van Europa wel zo’n goed idee? Hoe past dat idee bij het streven naar een duurzame, post-fossiele kringloopeconomie? En hoe past het bij het recente voornemen van de EU-commissie om naar ‘digitale soevereiniteit’ te streven in Europa, met een eigen data-industrie, om geen digitale kolonie te worden van de VS en China? Is het wel in het algemeen belang dat de landbouwgrond vrijwel zeker niet meer kan worden teruggekocht?
Wie bedenkingen heeft bij de verborgen kosten van de goedkope hamburger, heeft waarschijnlijk ook bezwaar tegen de enorme impact van ons digitale fastfood. Wie duurzaam en eerlijk geproduceerd voedsel verlangt, zal waarschijnlijk ook een data-economie verwelkomen met respect voor landbouwgrond, natuurbehoud en lokale groene energie.
Hoe zou die zeggenschap eruit kunnen zien? Het lijkt in de eerste plaats noodzakelijk dat het parlement zich op nationaal niveau gaat bemoeien met de brede weging van belangen van bewoners, landschapswaarden, natuur, klimaatdoelstellingen enzovoort, een weging die nu vanuit de lokale deelbelangen niet wordt gemaakt. Maar we zouden ook verder kunnen gaan dan reguleren en kunnen teruggrijpen op een klassieke vorm van publieke zeggenschap: het nutsbedrijf waarin de overheid aandeelhouder is, zoals bij het elektriciteitsnet. Zou het niet beter zijn dat de nieuwe datacenters voortaan nutsbedrijven worden? Uitgangspunt daarbij is dat essentiële infrastructuur in publieke handen hoort en niet in handen van private, monopolistische bedrijven. Zo is meer controle vanuit publieke waarden mogelijk, en een bredere afweging van lusten en lasten. Dan komt vanzelf ook de vraag in beeld, of het geen tijd wordt om grenzen te stellen aan onze explosieve datahonger.
Martijntje Smits is techniekfilosoof en ingenieur. Zij is zelfstandig onderzoeker en werkte als universitair docent en onderzoeker aan verschillende universiteiten en onderzoeksinstellingen in Nederland, de VS en Noorwegen. In haar onderzoek bestudeert ze maatschappelijke patstellingen over nieuwe technologie, zoals over robotica en digitalisering.
TROUW
0 reacties :
Een reactie posten