Op 25 juni 2020 heeft de Grote kamer van het Hof van Justitie van de Europese
Unie in de zaak C-24/19 arrest gewezen.
4-7-2020
Daarbij heeft het Hof zich uitgesproken
over de uitlegging van de SMB-richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van
de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in Vlaanderen.
Dit arrest sluit naadloos aan op de conclusie in deze zaak van Advocaat
Generaal M. Campos Sánchez-Bordona bij het Hof van 3 maart 2020 (HvJ EU, 03-03-2020,
nr C-24-19, ECLI:EU:C:2020:143). Ik verwijs naar mijn eerdere bijdrage op onze
website hierover.
Het Hof heeft in deze uitspraak belangrijke verduidelijkingen verstrekt
over de maatregelen waarvoor de bij deze richtlijn voorgeschreven beoordeling
moet worden uitgevoerd en over de gevolgen van het ontbreken van die
beoordeling. De vigerende jurisprudentie van de Nederlandse Raad van State op
dit punt - met name kenbaar uit onderdeel 29 en volgende (inzake D'Oultremont -
zie ECLI:NL:RVS:2019:1064) - lijkt nu hiermee definitief in een ander
daglicht zijn komen te staan.
De SMB-richtlijn ziet op plannen en programma's, alsook de wijzigingen daarvan,
die door een instantie van een lidstaat worden opgesteld of vastgesteld, voor
zover zij door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn voorgeschreven.
Het bereik daarvan dient ruim te worden uitgelegd. Hier te lande hebben wij het
op het punt van windturbines dan met name over de normen, kaders en
voorschriften uit de Activiteitenregeling en het Activiteitenbesluit. De
richtlijn stelt bovendien de verplichting om een bepaald plan of programma
voorafgaand - bij de voorbereiding en vóór de vaststelling - aan de
toepassing daarvan aan een milieubeoordeling te onderwerpen afhankelijk van de
voorwaarde dat het gaat om een plan of programma dat aanzienlijke
milieueffecten kan hebben. De richtlijn beoogt een hoog
milieubeschermingsniveau te waarborgen en de kwaliteit van het milieu te
verbeteren. Dat volgt ook uit artikel 37 van Het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie.
De omstandigheid dat een nationale handeling een zeker niveau van abstractie
vertoont en een doel van transformatie van een geografische zone nastreeft
vormt een illustratie van haar programmatische of planificatieve dimensie en
verhindert niet dat zij valt onder het begrip 'plannen en programma's.
Voor de vraag of bedoelde handeling of handelingen het kader vormen voor
toekomstige vergunningen voor projecten verwijst het Hof naar elke handeling
die, door vaststelling op de betrokken sector toepasselijke regels en controleprocedures,
een (kwalitatief) groot pakket criteria en modaliteiten vaststelt voor de
goedkeuring en de uitvoering van één of meerdere projecten die aanzienlijke
gevolgen voor het milieu kunnen hebben, zoals slagschaduw,
veiligheidsvoorschriften en geluidsemissies. Dat is hier te lande niet anders.
De projecten die vallen onder onze nationale regelgeving hebben ook
onmiskenbaar gevolgen voor het milieu. De woordgroep 'die het kader voor voor
de toekenning van toekomstige vergunningen voor ... projecten' in artikel 3 lid
2 onder a bevat bovendien geen enkele verwijzing naar het nationale recht en
vormt dus een autonoom Unierechtelijk begrip dat op het grondgebied van de Unie
uniform moet worden uitgelegd. Die uitleg van het Hof laat bepaald weinig
ruimte voor de andere eigen uitleg van de Raad van State alhier.
Ervan uitgaande dat ook de sinds jaar en dag bestaande Nederlandse
praktijk - in dit geval op het gebied van het vergunnen
van windturbineprojecten - in strijd is met het Unierecht betekent dit
onder andere:
- dat de Activiteitenregeling en het Activiteitenbesluit onderworpen dienen te
worden aan een MER;
- dat Nederland verplicht is de onwettige gevolgen van een het tot op
heden ontbreken van die MER oftewel die schending van het Unierecht
ongedaan te maken en alle noodzakelijke maatregelen dienen te treffen om het
verzuim van een milieubeoordeling ongedaan te maken en dat een reeds verleende
vergunning wordt ingetrokken of opgeschort teneinde een dergelijke
MER-beoordeling alsnog te verrichten;
- nationale rechters niet bevoegd zijn aan nationale bepalingen voorrang te
geven boven het Unierecht. Die bevoegdheid tot voorlopige opschorting is
uitsluitend voorbehouden aan het Hof;
- nietigverklaring ook zal moeten plaatsvinden indien blijkt dat de uitvoering
van het windturbineparkproject al is gestart of zelfs al is afgerond;
Het is nu echt de hoogste tijd dat ook onze nationale rechter definitief een
streep zet door ons huidig en in veel opzichten gedateerd regelgevend
kader voor windturbineprojecten.
Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met Mr Peter A. de Lange
0 reacties :
Een reactie posten