Als je de Kamer 22 keer in 7 jaar niet of onvoldoende informeert: is dat dan een patroon?

Datum:
  • woensdag 24 juni 2020
  • in
  • Categorie: ,
  • Als je de Kamer 22 keer in 7 jaar niet of onvoldoende informeert: is dat dan een patroon?


    Een vreemd advies
    Waarom? Dat is het eerste wat je je afvraagt als je het recente, ongevraagde advies Raad van State van 15 juni 2020 (No. W04.20.0135/I) over ministeriële verantwoordelijkheid leest. Midden in crisistijd, aan het einde van de looptijd van het kabinet. Wat wil de Raad, ongevraagd en al, hier bereiken?
    In het advies maakt de Raad zich zorgen over de toenemende verruwing van de verhoudingen tussen Kamerleden, kabinet en ambtenaren. Niet alleen zijn de spelregels voor het noodzakelijke samenspel op de achtergrond geraakt, volgens de Raad, maar er zijn ook geleidelijk verschillende opvattingen over het samenspel ontstaan.Zitting Raad van State 3 december 2019 - Windpark Koningspleij
    Al doet het advies nog zo zijn best een op het oog evenwichtige analyse te geven, er wordt stevig partij getrokken voor bewindspersonen en ambtenaren. De schuld voor de verruwing wordt zonder al te veel reserve bij de Tweede Kamer gelegd, die zich veel te veel door de waan van de dag en incidentenpolitiek zou laten leiden. En het rapport gaat, heel bijzonder, keer op keer pal staan voor ambtenaren. Die moeten vooral beschermd worden door hun ministers, de Kamers moeten van ambtenaren afblijven. Dat is zeker in beginsel zo, maar het wordt tot een soort mantra in het advies. Keer op keer weer. Waarom?
    Het advies staat sterk in de sleutel van een gouvernementele, bestuurlijke logica. Want aan de vraag of misschien het steeds sterker geworden bestuur, de regering, met zijn machtige informatiepositie, de Kamers juist in een positie heeft gebracht waarin die veroordeeld zijn tot incidentenpolitiek, omdat ze gewoonweg de informatie, noch de mogelijkheden krijgen systematisch en effectief mee te denken over regeringsbeleid en dat ook te controleren, komt in het advies eigenlijk niet aan de orde. Ook niet dat mogelijk de eigenlijke schuld van het gebrekkiger gaan functioneren van de as regering-parlement van de afgelopen tien jaar gezocht moet worden in de torenhoge sturings- en veranderingsambities van de overheid, met daarbij de onmogelijke opgave om die uit te voeren, en de ‘managerial’ aanpak van het overheidsbestuur. Het komt nauwelijks aan de orde. En dat de Kamer in zo’n situatie van steeds groter wordende (informatie)achterstand op de kabinetsagenda dan harder gaat roepen, via incidenten probeert aan te klampen op wat er gaande is, en af en toe ook eens in gesprek wil met de verandermanagers op de departementen die vaak meer weten dan een minister of staatssecretaris (en die zelfs wel eens aan willen spreken), is toch niet zo gek?
    Venijnig eind aan tweedaags debat over compensatiewet ...De Raad doet voorkomen dat hij een objectieve, door feiten gestaafde analyse geeft, maar dat blijkt bij doorlezen toch niet altijd het geval. Er zitten, juist op cruciale punten echt overtuigingen in.
    Een voorbeeld. Heeft de Raad gelijk op pagina 34 van het advies als hij stelt?:
    ‘De overheid blijkt daardoor vaak niet of maar moeizaam te voldoen aan de sterkere roep om openbaarheid vanuit de samenleving en vanuit het parlement. Het naar boven halen en selecteren van de relevante informatie kost daarbij ook tijd, geld en menskracht. Vaak wordt er te gemakkelijk van uitgegaan dat informatie te allen tijde en onmiddellijk beschikbaar kan zijn. De werkelijkheid is gecompliceerder.
    Dat neemt niet weg dat in bepaalde gevallen signalen die door burgers, journalisten en Kamerleden worden aangedragen eerst lange tijd door bewindslieden worden ontkend of onderschat terwijl later blijkt dat die signalen wel degelijk juist waren. In de beeldvorming lijkt dat vaak het gevolg te zijn van een structureel patroon van achterhouden en verdraaiingen van de feiten. Dat zou incidenteel voor kunnen komen maar voor een structureel patroon bestaat geen bewijs.
    Volgens de Raad bestaat er geen cultuur van toe- of afdekken en valt het allemaal wel mee: geen bewijs voor een structureel patroon, meer beeldvorming. Dat is wel een vreemde aanname, met een ‘bewijs’ uit het ongerijmde van de Raad, die voor deze stelling zelf geen ander bewijs dan de eigen indruk geeft; eigen beeldvorming, zeg maar.Omtzigt (CDA): 'Wil van Rutte horen dat de Kamer recht heeft op ...
    Wie ook maar eventjes de moeite neemt om aan de hand van krantenberichten van de afgelopen 7 jaar te kijken wanneer er ‘incidenten’ waren waarbij de regering de Kamer niet, of onjuist de Tweede Kamer informeerde die komt al snel tot het volgende lijstje.
    (G)een patroon van toe- en afdekken 2013-2020?
    In de volgende gevallen gaven bewindspersonen de afgelopen 7 jaar, in discussie met de Kamers, toe dat de Kamer niet, onjuist of onvolledig was geïnformeerd – in één enkel geval is er nog niet zo’n discussie geweest.
    Niet, onjuist of – in mindere mate – onvolledig informeren van de Kamer wordt wel gezien als een politieke doodzonde, en een overtreding van de plicht die artikel 68 Grondwet aan ministers en staatssecretarissen oplegt om de Kamers inlichtingen te verschaffen.
    1. 2013 Rapport Commissie de Wit – overname/redding Fortis. ABN/Amro, ING (over de periode 2008-2009) De toenmalige minister van Financiën Wouter Bos heeft de Kamer niet op tijd en/of niet volledig heeft geïnformeerd. Daardoor is de controlerende taak van de Kamer belemmerd. ‘De Kamer is bij de crisismaatregelen in vrijwel alle gevallen pas achteraf door de minister geïnformeerd.’ https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/conclusies-de-wit-kamer-onvolledig-geinformeerd-grote-fouten-bij-overname-abn-gebrekkig-toezicht~b30b3e7ab/
    2. 2011 Minister Edith Schippers betreurt het dat zij in de Tweede Kamer stelde dat er nog geen evaluatie was van het aantal mensen dat zijn zorgpremie niet betaalt. Dat rapport bleek al wel bij ambtenaren op haar ministerie bekend te zijn, liet ze woensdagavond weten.
    3. 2012 Minister Hans Hillen geeft toe de Kamer als Minister van Defensie (2010-2012) de Kamer onvolledig te hebben geïnformeerd https://www.trouw.nl/nieuws/hillen-hield-als-minister-informatie-achter-voor-de-kamer~be7842e9/ (In 2017 dient een strafzaak tegen enkele betrokken ambtenaren. NRC heeft het dossier ingezien. Daarin komt een verhoor door de Rijksrecherche van voormalig minister Hillen in 2014 voor. Hillen legt uit waarom hij als minister besloot geen aangifte te doen tegen een ambtenaar die zich bezighield met de verwerving van auto’s. Diezelfde ambtenaar is één van de verdachten die binnenkort terecht staat. Bron: informatie uit interview NRC 2017 met Hillen)
    4. 2013 S Staatssecretaris van Financiën, Frans Weekers heeft de Tweede Kamer onvolledig en deels onjuist geïnformeerd in de discussie over de mrb-vrijstelling voor oldtimers. https://www.nu.nl/auto/3586511/weekers-heeft-kamer-onvolledig-geinformeerd-oldtimers.html
    5. 2013 Staatssecretaris Weekers houdt informatie achter over Bulgarenfraude https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/weekers-hield-rapport-over-toeslagenfraude-achter~b5929772/
    6. 2013 (Vermeend achterhouden) Minister Blok van wonen houdt een rapport uit 2011 achter dat gaat over de effecten van huurverhogingen. In het stuk staat dat de vraag naar sociale huurwoningen inzakt als de huren snel worden verhoogd. Het ministerie zou wel op de hoogte zijn geweest van het rapport, maar Blok repte er niet over toen er tijdens debatten naar werd gevraagd.
    7. 2014 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert te laat en op een bijzondere manier de Kamer over betrokkenheid van Nederlandse inlichtingendiensten bij verzameling metadata van telefoongesprekken https://eenvandaag.avrotros.nl/item/plasterk-en-hennis-op-hoop-van-zegen/
    8. 2015 Minister Jeroen Dijsselbloem (Financiën) geeft toe dat hij de Kamer over een aspect van het drama rond de hogesnelheidstrein Fyra beter had kunnen informeren. Geen van de bewindspersonen die het Fyra-dossier in hun portefeuille hadden, informeerden de Tweede Kamer op tijd, volledig en juist, constateerde de enquêtecommissie.
    9. 2015 Bonnetjesaffaire Minister Veiligheid en Justitie – De Kamer blijkt niet, of tenminste onvolledig te zijn geïnformeerd over een bedrag bij een in 2001 door Fred Teeven (inmiddels staatssecretaris Veiligheid en Justitie) als officier van Justitie gesloten deal met een crimineel
    10. 2017 Wilders affaire – De Minister V&J wordt in verlegenheid gebracht over communicatie tussen het Ministerie J&V en OM over vervolging Wilders – de Kamer blijkt hierover niet te zijn geïnformeerd.
    11. 2017 WODC-affaire. Nieuwsuur brengt, naar aanleiding van signalen van een klokkenluider, dat er ambtelijke druk is geweest op inhoud van WODC-rapporten – het Wetenschappelijke Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Kamer, voor wie de rapporten vaak de basis voor besluitvorming zijn, wordt met deze praktijk op het verkeerde been gezet: niet kloppende of bewerkte WODC-rapporten geven de Kamers onjuiste/onvolledige informatie. Zie https://www.nrc.nl/nieuws/2017/12/07/manipulatie-onderzoek-is-gebruikelijk-a1584200 later https://www.ad.nl/politiek/wodc-top-nam-klokkenluider-niet-serieus-directeur-vertrekt~af7035e3/.
    12. 2018 Premier Rutte laat mogelijke ambtelijke memo’s over afschaffing van de dividendbelasting buiten het informatiedossier kabinetsformatie, waardoor voor de Kamers dit element van de kabinetsformatie niet natrekbaar wordt.
    13. 2018 NLA-dossiers Ministerie van Buitenlandse Zaken, Minister Blok – Nieuwsuur/Trouw onthullen dat er in tegenstelling tot de afspraken (alleen Non Lethal Assistance), subsidie naar strijdgroepen Syrië die juist wel militair kan worden ingezet. De Kamer wordt daar heel haperend over ingelicht, waarbij informatie die voor de journalisten wel beschikbaar is, vanwege de noodzaak tot geheimhouding, niet wordt gedeeld met de Kamers.
    14. 2019 Staatssecretaris Harbers Justitie en Veiligheid informeert de Tweede Kamer onjuist over de misdaadcijfers onder asielzoekers.
    15. 2019 Staatsecretaris Menno Snel van Financiën informeert de Kamer onvolledig en onjuist over Toeslagenaffaire bij Belastingdienst
    16. 2019 Staatssecretaris Ank Bijleveld van Defensie informeert de Kamer onjuist en onvolledig over het aantal burgerdoden Irak bij het Nederlandse bombardement op Hawija
    17. 2019 (december) De Kamer is onjuist geïnformeerd over een historische kunstverkoop door het Koninklijk Huis (blijkt na Kamervragen) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z26064.odt
    18. 2020 De Staatssecretaris van Financiën heeft de Kamers onjuist/niet geïnformeerd over het bestaan van (en het werken met) zwarte lijsten bij Belastingdienst
    19. 2020 maart, wederom Financiën: Onjuiste informatieverstrekking door de Belastingdienst aan de Nationale ombudsman, waardoor het ook voor de Kamer heel lastig wordt zich een goed beeld te vormen file:///D:/Users/gebruiker/Downloads/onjuiste-informatieverstrekking-door-de-belastingdienst-aan-de-nationale-ombudsman.pdf
    20. 2020 Ministerie van Defensie: onwelgevallige informatie over Kunduz missie blijkt voor de Kamer te zijn verzwegen. https://www.trouw.nl/politiek/zo-goed-ging-het-in-kunduz-niet~b0bebf0c/ Nederland trainde er van 2011 tot 2013 lokale politieagenten. Kamervoorzitter Kadisha Arib schrijft op 31 januari 2020 een brief aan minister-president Rutte en uit daarin de zorgen over de informatiepositie van de Tweede Kamer. Volgens Arib wordt deze positie met regelmaat geschaad door het kabinet, ondanks gesprekken over de informatiekwestie met de premier.
    21. 2020 Zaak Julio Poch – informatie over de Minister van Justitie en de strategie om Poch naar Spanje te krijgen om hem daar te doen uitleveren aan Argentinië (Nieuwsuur 10 maart 2020)
    22. 2020 Zembla uitzending (BNN/Vara) van mei 2020 (‘Koninklijke constructies’) over subsidieverlening en jachtontheffingen op kroondomein het Loo laat zien dat de Kamers in de begroting niet juist en niet volledig worden geïnformeerd over de kosten van het Koninklijk Huis.
    Wellicht valt er op punten af te dingen op de vraag hoe ernstig ministers of Arib roept op tot beleefdheid en respect in Tweede Kamer | BNR ...staatssecretarissen te kort schoten in hun informatieplicht – dat zal best. In ieder geval is het lijstje nog zeer onvolledig. Ik kan me zo voorstellen dat ingewijden nog meer incidenten zouden kunnen noemen.
    Wat je in ieder geval wel vast kunt stellen is dat er in zekere zin sprake is van een patroon. 22 Gevallen in 7 jaar (sommige reiken natuurlijk wat verder terug in de tijd) is geen klein bier, 10 in de laatste 2 jaar is zeker ernstig. Die toename in de afgelopen 2 jaar zou kunnen zijn veroorzaakt doordat de Kamers samen met onderzoeksjournalistiek wakker lijken te zijn gekust door de incidenten en kritischer het kabinet zijn gaan volgen. Die 10 incidenten in 2 jaar lijken in ieder geval niet door louter toeval te kunnen worden verklaard.
    Terug naar de Raad
    Waar volgens het eigen beeld van de Raad geen patroon bestaat in de informatievoorziening aan de Kamers laat een heel, heel oppervlakkige analyse van niet meer dan wat krantenkoppen als snel een ander beeld zien. En zo valt er wel meer af te dingen op de soms vreemdsoortige analyses van de Raad van State in het advies van 15 juni over de ministeriële verantwoordelijkheid. Wie het notenapparaat doorneemt kan een glimlach (voor anderen misschien enige ergernis) niet onderdrukken. Voor de onderbouwing is ‘gewinkeld’ in literatuur, veel verwijzingen naar kranten en weblogs als bewijs voor stellingen, met als klein dieptepuntje een verwijzing naar een stokoude, verderlichte bijdrage van de vice-president de Graaf aan een Nijmeegse vriendenbundel uit 1987 over de positie van ministers en ambtenaren (zie noot 59 van het advies).
    Nogmaals: waarom doet de Raad van State dit? De invulling en interpretatie van de constitutionele spelregels over ministeriële verantwoordelijkheid (o.a. de bepalingen uit artikelen 42-49 van de Grondwet) is in ons systeem – zonder constitutioneel Hof – bewust overgelaten aan de spelers (regering en Staten-Generaal) zelf, zo leren we uit de toelichtende stukken bij de Grondwet. De Raad van State is ons systeem niet een van die spelers, maar de Raad wil kennelijk nu toch een rol. Waarom?
    Kennelijk om ‘de spelregels’ aan te scherpen. Ze ook mede vorm te geven. Maar het past ons belangrijkste adviesorgaan voor de regering niet om als de bovenmeester van de Kneuterdijk het parlement de oren te komen wassen, dunkt me. Dat is niet de rol van de Raad en hij begeeft zich daarmee ook op glad ijs. Als je op een zo gevoelig terrein, ongevraagd de deur in komt trappen, met mogelijk het verwijt van een partijdige blik, dan kan dat ten koste gaan van je gezag.
    Ik realiseer me: dit zijn grote woorden en verwijten, maar ik maak me zorgen over deze ongevraagde advisering die past in een lijn van de afgelopen tijd, waarin bijvoorbeeld een ‘geregisseerde’ voorlichting werd gegeven over digitaal vergaderen van de Kamers. De Raad wil ‘meespelen’ en ‘staatsrecht’ maken, zo lijkt het.

    Posted in Politiek | Tagged  | 5 Comments

    Ontwerp Tijdelijke wet maatregelen covid-19: slecht idee

    Schrik
    Een paar dagen geleden kreeg ik – via de band – het Ontwerp Tijdelijke wet maatregelen covid-19 onder ogen. Ik schrok ervan. Om twee redenen:
    Tweede Kamer schrapt debatten vanwege corona | Politiek | AD.nlTen eerste omdat de regering met dit voorstel ruiterlijk lijkt te erkennen dat de manier waarop het land nu met covid-19 noodmaatregelen en noodbevelen wordt geregeerd eigenlijk niet door de beugel kan: de beperkingen (met name van wezenlijke grondrechten) gaan té ver en schuren/strijden met het recht – zo stelde ook de Raad van State in zijn voorlichting vast ((Voor­lich­ting over grond­wet­te­lij­ke as­pec­ten van (voor)ge­no­men cri­sis­maat­re­ge­len 25 mei 2020).
    Op de schuldbekentenis volgt echter geen berouw of boetebesef; het Ontwerp levert ons mogelijk voor een lange periode uit aan bestuur per ministersdecreten. Dat past niet in een democratische rechtsstaat, en dat staat ook haaks op ons grondwettelijke systeem en de waarden en beginselen die in dat systeem zijn verankerd.
    Wat is er mis met dat Ontwerp?
    Wat is er dan niet in de haak met het Ontwerp Tijdelijke wet maatregelen covid-19? Nou vooral omdat het, als gezegd, onze belangrijke democratische rechtsstatelijke normen en uitgangspunten over hoe we regels (wettelijke regels/algemeen verbindende voorschriften) stellen in dit land met voeten treedt.
    De normen waaraan ‘regelgeven’ (= het opstellen van wettelijke regels) is gebonden, zijn neergelegd in de Grondwet en garanderen dat vrijheidsrechten (waaronder grondrechten zoals demonstratierecht, vrijheid van godsdienst,  het huisrecht, etc.), alleen onder strikte voorwaarden en met medewerking en inbreng van onze volksvertegenwoordigers in het parlement of gemeenteraad kunnen worden vastgesteld. Wij, de Nederlanders, moeten altijd vooraf mee kunnen praten over voorstellen die onze vrijheden kunnen beknotten, via onze vertegenwoordigers –  zeggen die normen – en onze vertegenwoordigers moeten er zelfs veranderingen in aan kunnen brengen, of ze helemaal kunnen verwerpen, als die voorstellen niet overtuigen.
    En juist aan die garanties maakt het Ontwerp tijdelijk maatregelen covid-19 een eind. Hoe onbelangrijker een minister, hoe verder weg van Rutte | De ...Ministers krijgen de volmacht zelf ingrijpende regels te maken (o.a. afsluiten publieke plaatsen, verbieden evenementen, verbieden openbaar vervoer, sluiten onderwijsinstellingen en nog veel meer). Er hoeft alleen binnen de ministerraad te worden overlegd, de Raad van State wordt niet eens gehoord (normaal verplicht), en de Kamers krijgen het resultaat toegestuurd. Het Ontwerp doet daar heel gewichtig over – toesturen aan de Kamers (art. 58c) – maar het is een sigaar uit eigen doos: ministeriële regelingen moeten sowieso worden gepubliceerd voor ze inwerking kunnen treden. Het daarna nog eens een keer toesturen aan het parlement doet een beetje potsierlijk aan: alsof onze Kamerleden zelf niet wakker genoeg zouden zijn gepubliceerde ministeriële regels te vinden.
    Dit Ontwerp Tijdelijke wet  maatregelen covid-19 gaat véél te ver en overtreedt de constitutionele (grondwettelijke) normen alsook de huisregels die de rijksoverheid zelf hanteert voor het opstellen van regels (de zogeheten Aanwijzingen voor de regelgeving) met voeten. Die huisregels – opgesteld door de minister-president en verbindend als beleidsregels – drukken uit wat de belangrijkste democratische rechtsstatelijke normen zijn voor het vaststellen van regels en geven die handen en voeten.
    Uitgangspunt daarbij is het primaat van de wetgever (= volksvertegenwoordigers praten vooraf mee over voorstellen voor belangrijke en vrijheidsbeperkende regels en hebben een bepalende stem bij het vaststellen van parlementaire wetten).[i] Volgens dat uitgangspunt gaat het niet aan dat ministers zonder overleg met het parlement belangrijke, of vrijheidsbeperkende regels (nagenoeg) in hun eentje vaststellen. Ministers mogen wel in opdracht van een hogere regelgever (delegatie) eens wat kruimelwerk verrichten in de vorm van het opstellen van details van een regeling: klein grut en uitwerking van de grote keuzes die al zijn gemaakt. Aanwijzing 2.24[ii] van die huisregels van de overheid zegt dat je aan een minister alleen klein spul kan overlaten, of soms, heel soms, spoedeisende zaken – maar zeker niet het soort onderwerpen dat in het Ontwerp Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 de revue passeert. Dat Ontwerp geeft eigenlijk een blanco volmacht aan ministers om zelfstandig te regelen. En tijdelijk is die covid-19-wet ook niet echt. Artikel V van het ding zegt dat de ‘tijdelijke’ wet pas na een jaar vervalt (met de mogelijkheid tot  verlenging per regeringsbesluit). Even rekenen: als dit voorstel zo ongeveer voor het zomerreces (op zijn vroegst lijkt me) wordt aangenomen – waarschijnlijker begin september – dan kan het zomaar zijn dat we aan vrijheidsbeperkend-covid-ministersbestuur  – zonder parlementaire inbreng – worden onderworpen tot aan 1 november 2021. Geen goed idee.
    Voorbeelden
    Wat hier boven staat is misschien nog wat abstract, wellicht ook een beetje juridisch, dus ik voeg hierbij een overzichtje van voorbeelden uit het Ontwerp Tijdelijke wet maatregelen covid-19 toe ter illustratie.
    Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19)
    VOORSTEL VAN WET
    Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
    Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
    (…)
    Artikel I [Wijziging Wet publieke gezondheid]
    De Wet publieke gezondheid wordt als volgt gewijzigd:
    A
    Onder vernummering van hoofdstuk Va tot hoofdstuk VIIa wordt na artikel 58 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
    Hoofdstuk Va. Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19
    1. Algemene bepalingen
    (…)
    Artikel 58b [Reikwijdte]
    1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan.
    2. Onverminderd de in artikel 7, eerste lid, bedoelde taak van Onze Minister om leiding te geven aan de bestrijding van de epidemie kan de in dat lid bedoelde bevoegdheid om een opdracht te geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio, voor zover die opdracht strekt tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften ter bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan, worden toegepast voor zover de bij of krachtens dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden niet toereikend zijn.
    (…)
     Artikel 58c [Vaststellen ministeriële regelingen]
    1. De vaststelling van een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
    2. Onze Minister zendt onverwijld na de vaststelling van een ministeriële regeling een afschrift daarvan aan beide Kamers van de Staten-Generaal.
     (…)
    Artikel 58h [Openstelling publieke plaatsen]
    1. Het is verboden een bij ministeriële regeling aangewezen publieke plaats voor publiek geopend te hebben.
    2. Het is verboden als publiek aanwezig te zijn op een publieke plaats die niet voor publiek geopend mag zijn.
    3. De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod, voor zover het belang van de bestrijding van de epidemie zich hier naar zijn oordeel niet tegen verzet. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
    Artikel 58i [Evenementen]
    1. Het is verboden een bij ministeriële regeling aangewezen evenement te houden of te laten plaatsvinden.
    2. Het is verboden deel te nemen aan een evenement dat niet mag worden gehouden.
    3. De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod, voor zover het belang van de bestrijding van de epidemie zich hier naar zijn oordeel niet tegen verzet. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
    Artikel 58j [Overige regels]
    1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
    2. hygiënemaatregelen, waaronder het gebruik van beschermingsmiddelen, voor zover die geen betrekking hebben op het gebruik ervan in de woning;
    3. de uitoefening van beroepen waarbij het naar zijn oordeel niet mogelijk is ten minste de veilige afstand te houden tot een klant of patiënt, met inbegrip van een verbod tot uitoefening daarvan;
    4. het gebruik van voorzieningen die voor het publiek toegankelijk zijn.
    5. 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over andere maatregelen die de kans op verspreiding van covid-19 redelijkerwijze beperken. Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens de eerste zin vastgestelde ministeriële regeling wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer van de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.
    6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de burgemeester met het oog op bijzondere gelegenheden ontheffing kan verlenen van de krachtens het eerste en tweede lid gestelde regels, voor zover het belang van de bestrijding van de epidemie zich hier naar zijn oordeel niet tegen verzet. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
    7. Artikel 1, eerste lid, van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding vindt geen toepassing voor zover de in dat artikellid bedoelde kleding geheel of gedeeltelijk bestaat uit beschermingsmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder a.
    (…)

    Etc., etc.
    Lees verder voor het hele voorstel:

    Voetnoten
    [i] Neergelegd in Aanwijzing 2.19, dat (met wel wat veel jargon) luidt:
    Aanwijzing 2.19 Primaat van de wetgever
    Bij verdeling van de elementen van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van lager niveau bevat de wet ten minste de hoofdelementen van de regeling. Bij de keuze welke elementen in de wet zelf regeling moeten vinden en ter zake van welke elementen delegatie is toegestaan, dient het primaat van de wetgever als richtsnoer.
    Toelichting
    Betrokkenheid parlement. Het primaat van de wetgever dient niet aldus te worden verstaan dat het parlement bij alle onderdelen van een regeling rechtstreeks moet worden betrokken. Lang niet alle onderdelen van een regeling zijn van die betekenis dat directe parlementaire invloed op de vaststelling daarvan in de rede ligt. De mogelijkheid die het parlement heeft het regeringsbeleid achteraf te controleren, is dan voldoende.
    Gelet op het vorenstaande dient voor de keuze welke elementen van een regeling in de wet moeten worden geregeld en ter zake van welke elementen delegatie toelaatbaar is, steeds te worden onderzocht welke elementen van een regeling zo gewichtig zijn dat de volksvertegenwoordiging rechtstreeks bij de vaststelling moet worden betrokken. Aldus moeten ten minste de hoofdelementen van een regeling in de wet worden opgenomen.
    Hoofdelementen van de regeling. Hoofdelementen zijn in ieder geval de reikwijdte en de structurele elementen van de regeling. Veelal zullen daartoe ook de voornaamste duurzame normen behoren. Het kan echter uit een oogpunt van toegankelijke regelgeving beter zijn om in de wet over een bepaald onderwerp geen materiële normen op te nemen, maar aan de lagere wetgever over te laten een integrale materiële regeling tot stand te brengen.
    (…)
    [ii] Aanwijzing 2.24. Toelaatbaarheid delegatie aan minister
    1.Delegatie van regelgevende bevoegdheid aan een minister wordt beperkt tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld.
    2.Delegatie van regelgevende bevoegdheid aan een minister is ook toegestaan indien het gaat om het verwerken in de Nederlandse wetgeving van internationale regelingen die de Nederlandse wetgever, behoudens op ondergeschikte punten, geen ruimte laten voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard.
    Toelichting
    Indien delegatie plaatsvindt verdient het de voorkeur dat de bevoegdheid wordt toegekend bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen. Slechts in bepaalde gevallen is delegatie of subdelegatie aan een minister geoorloofd. Deze aanwijzing geeft aan welke gevallen dit zijn. Onder omstandigheden kan het ook gaan om een (tijdelijke) ministeriële regeling die de instelling van een vergunningplicht inhoudt (vgl. artikel 2 van de Wet op ijzondere medische verrichtingen). Zie ook aanwijzing 9.8.

    Voorlichting Raad van State over digitaal vergaderen vliegt uit de bocht

    Op verzoek van de Eerste Kamer adviseerde Raad van State op 16 april over het functioneren van
    de Eerste Kamer in tijden van de coronacrisis. Een beetje vreemd om die voorlichting te vragen over je eigen vergadermodus. En ook vreemd dat je het de Raad van State vraagt: dat is geen constitutioneel hof, maar een adviseur van de regering. En al helemaal niet de enige bewaker van de Grondwet. Dat zijn in ons systeem de Kamers ook: ook die genieten interpretatieautoriteit waar het gaat om grondwettelijke voorschriften. Nou, goed dan, die voorlichting werd toch gevraagd. Of ze daar bij de Raad – kortgezegd – eens wilden kijken of alle ‘fysieke’ eisen die artikel 67 van de Grondwet stelt aan het vergaderen van de Kamers (quorum, beraadslagen en besluitvormen) ook in zouden mogen ruilen voor digitale mogelijkheden. Een paar weken eerder vond de Raad in het kader van een soortgelijke advisering over (vergelijkbare) ‘fysieke’ eisen die de Gemeentewet en Provinciewet aan het vergaderen van raden en staten stellen je die ‘fysieke’ eisen niet zomaar in zou kunnen ruilen voor digitale. Er moest daarvoor een aparte en tijdelijke wet digitaal vergaderen voor decentrale overheden komen die onder strikte voorwaarden – wettelijk geregeld – dat digitaal vergaderen decentrale overheden mogelijk zou maken tot 1 september. Daar werden decentrale overheden wel een beetje chagrijnig van (ze moesten tot ver in april wachten vooraleer ze er mee konden werken), maar enfin, wet is wet.
    Wie de voorlichting leest moet wel heel wat wegslikken. Eerst en vooral lijkt de Raad als een blad aan een boom gedraaid ten opzichte van zijn advies bij de Tijdelijke wet digitaal vergaderen decentrale overheden (digitaal vergaderen voor de Eerste Kamer kan best volgens de Raad zonder de regels aan te passen). Daarnaast trekt de Raad wel een hele grote broek aan waar het gaat om het vaststellen van de voorwaarden waaronder dat dan kan gebeuren. De Raad ‘maakt’ in zijn voorlichting een waslijst nieuwe regels voor digitaal vergaderen (niks tijdelijks aan) die als een soort nieuwe staatsrechtelijke spelregels moeten gaan gelden. Dat is helemaal niet de rol van de Raad in ons bestel; de Raad heeft helemaal niet de bevoegdheid hier dit soort verstrekkende jurisprudentie te maken.
    Emeritus hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga noemde deze voorlichting terecht ‘een
    miskleun’ 
     en het is ook belangrijk dat de Kamers dit advies weerspreken, en er een eigen interpretatie tegenover zetten, voordat deze Voorlichting stadsrechten krijgt als ongeschreven staatsrecht.
    Waar gaan die zorgen in de voorlichting nou precies over? Nou ten eerste geeft de Raad van State wel een heel, heel ruime interpretatie aan artikel 67 van de Grondwet. Dat artikel zegt dat de Kamers alleen mogen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is, en dat besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. Als je het zo leest zou je denken dat niks in deze bewoordingen zich verzet tegen digitaal vergaderen met gebruik van digitale hulpmiddelen (inclusief presentielijst). Nou is er al van verschillende kanten op gewezen dat dit grondwettelijke voorschrift wel moet worden gelezen in de context van andere eisen die de Grondwet stelt: leden hebben een individueel mandaat. Als je digitaal gaat vergaderen, komt dat onder druk door – zoals Elzinga dat noemt – ‘collectivering’ van het vergaderen. Je bent niet meer daar en dan bij elkaar, kunt elkaar niet meer in de ogen kijken, op andere gedachten komen tijdens de vergadering, afwijken van de fractiediscipline, wordt nagenoeg onmogelijk als je in digitale ruimtes wordt voorgekookt of ‘voorgeperst’. Daarnaast – hoe controleren we identiteit, welke apps of middelen zetten we in, etc. etc.? De Raad bekreunt er zich nauwelijks om. De nood is hoog, dus we interpreteren de Grondwet maar ‘au besoin de la cause’ want nu de Grondwet wijzigen op korte termijn lukt niet.
    Inconsistent ten opzichte van dat advies digitaal vergaderen. Maar het is niet die inconsistentie – door de Raad ‘weggestopt’ in noot 74 van de Voorlichting – die me de meeste zorgen baart, al is het zuur voor decentrale overheden die op die wet moesten wachten en na 1 september niet meer digitaal kunnen vergaderen en daarvoor afhankelijk blijven van de Haagse wetgever.
    Mijn meest belangrijke zorg zit in het feit dat de Raad van State hier met heel brede stroken de regels en uitgangspunten voor digitaal vergaderen ‘bedenkt’ en die brengt als ‘beginselen’ en uitgangspunten ontleend aan de geest van de artikelen 66, 67 en 69 en aan die Tijdelijke wet digitaal vergaderen decentrale overheden (p. 17 van de Voorlichting). De Raad ‘maakt’ hier de regels, en met deze voorlichting aan de Eerste Kamer wordt mogelijk een riskant precedent geschapen; voorlichting van de Raad die als ‘jurisprudentie/legisprudentie’ gaat werken ten aanzien van de grondwettelijke regels die het functioneren van de Kamer betreffen. Zo kan straks de Eerste Kamer nog meer Voorlichting gaan vragen over grondwettelijke regels (willekeurige bepalingen uit Hoofdstuk 3 van de Grondwet) die dan ook – mits onweersproken – bindend zijn voor de Tweede Kamer. Dat is heel onwenselijk natuurlijk, de Eerste Kamer die over de band Tweede Kamer kan ‘gijzelen’. Een ander belangrijk bezwaar bij de waslijst van 11 zelfbedachte regels die op p. 17 van de voorlichting worden opgesomd is dat ze meer vragen oproepen dan dat ze oplossen. Wat is nu de juridische status van deze regels, wat geldt als bijzondere omstandigheid (‘noodzakelijke continuering van de democratische besluitvorming’), wanneer moeten we weer terug naar ‘gewoon’ vergaderen, kunnen Kamerleden zich ook in de toekomst beroepen op een ‘recht’ op digitale convocatie, beraadslaging en besluitvorming, hoe zit het met de rechten van individuele leden, wat voor technische randvoorwaarden gelden (‘open source?’), wie mag dat aanbesteden, aanbieden, etc., etc.? Verder is de voorlichting ook op het punt van aanpalende leerstukken zoals dat van de parlementaire immuniteit weinig doordacht: gelden dezelfde regels als in de fysieke situatie? Alleen bescherming tijdens de vergadering (zoals de voorzitter die bepaalt), maar hoe gaan we dan om met de mogelijkheid dat de leden niet alleen zelf op beeld’ aanwezig zijn? En nog vele vragen van deze soort. Deze voorlichting vraagt om een hard en duidelijk weerwoord van die andere grondwetsinterpretatie-autoriteit in Nederland: de Kamers van de Staten-Generaal.
    Veren Of Lood




    0 reacties :

    Een reactie posten