Joy? Nee, dat is niet het juiste woord voor zijn eerste maanden in Nederland, zegt de Roemeense Dinu Constantin in het Engels. “Mij werd beloofd dat ik een huis zou delen met maximaal twee andere mannen. Uiteindelijk kwam ik in een kamer met nog zes anderen. Een bed kostte zo’n 400 euro per maand.” Zijn definitieve onderkomen was nog niet gereed, kreeg Constantin als verklaring van het agentschap dat de huisvesting had geregeld.
Nu, drie jaar later, praat hij er openlijk over. Begin deze week deed hij zelfs zijn verhaal tijdens een bijeenkomst van vakbond FNV over de huisvesting van arbeidsmigranten. De vakbond wil onder de aandacht brengen in welke schrijnende omstandigheden die vaak moeten wonen. Goed dat ze het doen, zegt Constantin. “Maar ik zie het niet per se als hun taak. Ik wil gewoon dat er iets verandert. Een van mijn persoonlijke doelen is... Kijk, er is niemand die voor ons spreekt. Al die agentschappen zijn tegen ons, misbruiken ons. Dat hebben we maar te accepteren.”
Volgens de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (uit 2017) worden zo’n 838.000 banen vervuld door arbeidsmigranten. De meesten, bijna 180.000, zijn afkomstig uit Polen. Iets meer dan 23.000 komen net als Constantin uit Roemenië. Bedrijven, uitzendbureaus, provincies en gemeenten noemen ze inmiddels onmisbaar.
Afhankelijk
Maar nog altijd is de arbeidsmigrant die misstanden aan wil kaarten een roepende in de woestijn, is de ervaring van Constantin. Er is geen onafhankelijke instantie die het voor ze opneemt, zegt hij. Of ze zelfs maar van nuttige informatie voorziet. Ondertussen verkeren veel arbeidsmigranten wel in een zeer afhankelijke positie; hun werkgever is vaak ook verantwoordelijk voor hun onderkomen. Wie zijn baas een grote mond geeft, loopt het risico op straat te worden gezet.
In die drie jaar had hij zes of zeven baantjes in Nederland. In magazijnen, bij de vrachtafdeling op Schiphol, in de schoonmaak. Zwaar werk was het vaak. Slecht betaald ook. Zei zijn leidinggevende dat hij zes uur de tijd had voor zijn schoonmaaktaken, dan vroeg de hotelmanager of het in vier uur kon. Lukte dat, dan vroeg hij de week erop of het nog sneller kon. “Maar meer kregen we er niet voor betaald.”
Constantin maakte een keer mee dat een huisgenoot middenin de nacht op straat werd gezet. “Er was wiet in zijn bed gevonden. Dat is natuurlijk ook niet goed. Maar waar gaat zo iemand heen om één uur ’s nachts? Zonder auto en in de regen?”
Landgenoten
Hij had de verhalen wel gehoord, toen hij nog in Roemenië woonde. Over de slechte arbeidsomstandigheden waaronder zijn landgenoten weleens moesten werken. Met z’n tienen op één kamer, strenge regels van de eigenaars van de accommodatie, uitbuiting van werkgevers. “Maar ik dacht dat ik het wel op orde had. Ik zou er niet in trappen.” Toch concludeert Constantin: hij had een slechte start.
“Die werkgevers en agentschappen... Ze kunnen alles maken. Ze hebben geld, macht.” Hij hoopt er uiteindelijk iets aan te kunnen veranderen. Door het onder de aandacht te brengen. “Ik ben echt niet zielig!”, benadrukt hij nog aan het eind van het gesprek. “Anderen hebben veel ergere dingen meegemaakt. Ik heb nu gelukkig een goede baan als technicus.”
TROUW
1 reacties :
De VOC mentaliteit is weer spring levend. Laag bewuste mensen die niet verder komen dan anderen zoveel mogelijk uitbuiten voor eigen gewin. Nederland is beter af zonder dat soort mensen die zichzelf verlaagd hebben tot gewetenloze zombies en door hun eigen grote ego vaak nog denken dat ze het gemaakt hebben.
Een reactie posten