In de jaren negentig kregen universiteiten het credo van de marktwerking opgelegd. De overheid bepaalde dat wetenschappelijk onderzoek niet langer alleen uit publieke middelen moest worden gefinancierd, maar voortaan ook deels met extern geld. Dat betekende dat universiteiten de boer op moesten. Voor Wageningse onderzoekers betekende dat het begin van een innige samenwerking met chemiegiganten.
VINCENT HARMSEN
DIT STUK IN 1 MINUUT
LEES VERDER
Lang was niet duidelijk waarom zoveel bijen stierven. Hele bijenvolken werden door imkers dood in de korf aangetroffen. Maar volgens de Wageningse bijendeskundige dr. Tjeerd Blacquière is de ware oorzaak nu duidelijk. ‘Het is zonneklaar dat de varroamijt de grote probleemmaker is,’ zegt Blacquière in gesprek met FTM. De varroamijt is een kleine parasiet die zich op de honingbij nestelt. Het beestje, dat op een harig krabbetje lijkt, kwam in de jaren ’80 uit Azië naar Europa. ‘Varroa destructor’ is zijn officiële naam, en duidelijk is ook waarom: de mijt brengt ziekten over en veroorzaakt sterfte van kolonies honingbijen.
Blacquière werkt daarom in het lab van Wageningen Plant Research aan een honingbij die resistent is tegen varroa. ‘Als dat ons lukt, hebben we een groot probleem minder,’ zegt hij. Sommige bijen blijken namelijk een natuurlijke afweer tegen de parasiet te hebben.
Blacquières onderzoek krijgt financiering uit onverwachte hoek: het Duitse chemiebedrijf Bayer betaalt mee, vertelt hij. Zijn varroa-onderzoek is onderdeel van hun ‘Bee Care-programma’, een initiatief van de chemiegigant om samen met universiteiten te werken aan ‘betere bijengezondheid’. In 2012 opende Bayer in het Duitse Monheim zelfs het ‘Bayer Bee Care Center’. Blacquière reist er geregeld naartoe, vertelt hij, en bespreekt dan zijn vorderingen. ‘We zijn momenteel bezig een video te maken van het project van Tjeerd,’ zegt Bayer-woordvoerder Gillian Mansfield tegen FTM. De exacte bedragen zegt Mansfield niet te kennen, maar het bedrijf investeert zeker ‘miljoenen’ in het Bee Care-programma. ‘Wij zijn een landbouwbedrijf,’ zegt Gillian. ‘En bestuivende insecten zijn voor ons van groot belang’.
De oorzaken van bijensterfte onderzoeken is cruciaal. De eerste studie die mondiale trends van bijen en andere insecten in kaart bracht, verscheen in 2019 in het vakblad Biological Conservation. Het huidige tempo van wereldwijde afname kan de ‘komende decennia leiden tot het uitsterven van 40 procent van alle insectensoorten op aarde,’ concludeerden wetenschappers van de universiteit van Queensland. Van de naar schatting 20 duizend wilde bijensoorten zou bijna de helft met grote sterfte kampen. Bijen zijn cruciaal voor de mens en het ecosysteem. Driekwart van alle fruit- en landbouwgewassen zijn voor hun bevruchting afhankelijk van bijen, net als veel wilde planten.
Niet iedereen is echter overtuigd van Bayers goede bedoelingen. Critici noemen het bedrijf zelfs een ‘bijenmoordenaar’. Bayer is ’s werelds grootste fabrikant van ‘neonicotinoïden’. Deze insecticiden, die chemisch verwant zijn aan nicotine, werden in de jaren ’90 geïntroduceerd en worden door boeren ingezet tegen plaaginsecten, zoals bladluis en witte vlieg. Imidacloprid, een van deze gifstoffen, is sinds 1999 de meest gebruikte insecticide ter wereld. In 2018 hadden de ‘neonics’ een marktwaarde van meer dan 16 miljard dollar.
‘NEONICS’ MAKEN DE HELE PLANT GIFTIG VOOR INSECTEN
‘NEONICS’ MAKEN DE HELE PLANT GIFTIG VOOR INSECTEN
Neonicotinoïden – letterlijk: nieuwe nicotine-achtige insecticiden – zijn een zenuwgif voor insecten, en worden onder meer gebruikt bij zonnebloem-, maïs- en suikerbietzaad. De stoffen werken ‘systemisch’, wat betekent dat ze zich via de neonic-coating van het zaad uiteindelijk door de hele plant verspreiden. Dat leek aanvankelijk een elegante en veilige manier om vraatinsecten te doden. Maar inmiddels is duidelijk dat deze neonics zich breed in het milieu verspreiden. Bijen komen ermee in aanraking via de nectar en het pollen van bloeiende gewassen. Daarnaast lekt meer dan 80 procent van de stoffen vanuit het zaad naar de bodem, waar het via het grondwater wordt opgenomen door onkruid en wilde planten langs akkerranden. Zo wordt de hele omgeving giftig voor insecten.
Op neonicotinoïden rust al langer de verdenking dat ze leiden tot massale bijensterfte. De ‘gekke bijenziekte’ noemden Franse imkers een verschijnsel dat ze halverwege de jaren ’90 rapporteerden: honingbijen vielen na het opzuigen van de nectar bij zonnebloem- en maisvelden gedesoriënteerd neer. Uit laboratoriumproeven is gebleken dat deze stoffen, die inwerken op het centrale zenuwstelsel van insecten, hun vlieg-, oriëntatie- en leervermogen schaden.
Maar ondanks alarmerende berichten over bijensterfte, ontkennen de pesticide-fabrikanten – naast Bayer ook het Zwitserse Syngenta – een causaal verband. ‘Conclusies uit laboratoriumstudies’ zijn niet representatief voor effecten onder ‘realistische condities’ op de akker, benadrukten zij. In 2013, nadat studies aantoonden dat deze gifstoffen ook bij ‘veldrealistische’ dosering schadelijk voor bijen zijn, kondigde de Europese Unie de eerste restricties aan. Gebruik van neonics bij gewassen waar bijen hun voedsel halen, zoals zonnebloem en koolzaad, ging dat jaar in de ban. Toeval of niet: toen deze studies uitkwamen, opende Bayer zijn Bee Care Center, in een poging om de discussie over bijensterfte te richten op andere oorzaken.
Bayers onderzoeksprogramma richt zich op de varroamijt, volgens het bedrijf de ‘belangrijkste factor’ die de gezondheid van bijen aantast. Dat de varroamijt leidt tot bijensterfte, wordt niet betwist. Maar alleen honingbijen hebben last van varroa, en zelfs bij hen is dat niet de enige oorzaak van sterfte. Het is een mix van factoren, zo benadrukten wetenschappers al in 2015 in het gezaghebbende tijdschrift Science. Te weten: de bijenziekten, de teruggang van bloemrijk landschap (waardoor minder voedsel voor bijen resteert), én de pesticiden. Met name de middelen van Bayer en Syngenta zijn verdacht. ‘De neonicotinoïden zijn [..] de klasse [bestrijdingsmiddelen] die het sterkst in verband wordt gebracht met de afname van bijen,’ schreven zij in Science.
Sinds 2018 is een causaal verband niet meer te ontkennen: er zijn dan inmiddels veldstudies uitgevoerd die onder ‘realistische condities’ hebben aangetoond dat neonics leiden tot hogere sterfte, bij zowel honing- als wilde bijen. Liefst 233 wetenschappers riepen vervolgens in Science onomwonden op de middelen aan banden te leggen: ‘Wanneer niet urgent wordt gereageerd,’ waarschuwden zij, ‘riskeren we [..] dat een substantieel deel van het erfgoed aan biodiversiteit voor toekomstige generaties verloren zal gaan.’
BAYER WERKT MET ‘TABAKSADVISEURS’ BIJ VERDEDIGING NEONICS
BAYER WERKT MET ‘TABAKSADVISEURS’ BIJ VERDEDIGING NEONICS
In 2018 ging ook de EFSA, de Europese pesticide-waakhond, overstag. Bijna 30 jaar na de marktintroductie van imidacloprid, de eerste neonic, concludeert de EFSA dat vrijwel al het gebruik van deze chemicaliën ‘een risico vormt voor wilde bijen en honingbijen’. Er wordt een Europees verbod uitgevaardigd op de drie meest gebruikte neonicotinoïden: imidacloprid en clothianidine van Bayer, en thiamethoxam van Syngenta. Ze mogen voortaan alleen nog in gesloten tuinbouwkassen worden gebruikt. In 2019 werd een vierde stof verboden: thiacloprid, ook geproduceerd door Bayer, gaat vanaf mei dit jaar in de ban. Hoewel de middelen in Europa aan banden zijn gelegd, gaat de verkoop elders door. De pesticiden zijn in bijna honderd landen nog toegestaan, laat Bayer weten.
‘Enorme verarming’
‘Inmiddels is duidelijk dat deze pesticiden een enorme verarming van de insectenwereld hebben veroorzaakt,’ zegt Frank Berendse, emeritus-hoogleraar natuurbeheer aan de Wageningen Universiteit. ‘Dat er inmiddels driekwart minder broedvogels in het agrarisch gebied van Nederland zijn is evenmin verwonderlijk, als je bedenkt dat zij hun jongen met insecten grootbrengen.’
Berendse ziet bestrijdingsmiddelen als de belangrijkste factor in de afname van insecten en vogels. In 2015 schreef hij mee aan een gezaghebbend rapport van de Europese Academiën van Wetenschappen (EASAC), waarin al werd gewaarschuwd voor de ‘ernstige negatieve effecten’ van neonics op wilde bijen, vlinders, zweefvliegen, spinnen en motten. Berendse vindt dat inmiddels duidelijk is geworden dat hun bezorgdheid van destijds ‘zeer terecht’ was.
De hoogleraar vindt dat Wageningen, als een van de belangrijkste landbouw-onderzoeksinstituten in Europa, ‘veel actiever’ de ecologische schade die neonics veroorzaakten had moeten onderzoeken. Berendse kaartte dat zes jaar terug ook intern aan.
‘Ik heb toen contact gezocht met ecotoxicologen van Alterra,’ zegt Berendse nu tegen FTM. ‘Dit instituut is afhankelijk van de markt om onderzoek te kunnen doen. Ze konden toen geen onderzoek doen naar de schadelijkheid, vertelden mijn collega’s, omdat daarvoor geen interesse bestond bij het bedrijfsleven of vanuit de overheid.’ Berendse vertelt dat hij destijds ook persoonlijk met Louise Fresco sprak, toen net aangetreden als bestuursvoorzitter van de Wageningen Universiteit. Hij vroeg haar prioriteit te geven aan zulk onderzoek en daarvoor financiële middelen beschikbaar te stellen. ‘Zonder resultaat,’ zegt hij. Fresco laat via haar woordvoerder weten zich een dergelijk gesprek met Berendse ‘niet te herinneren’.
Eigen broek ophouden
Uiteindelijk is door de Wageningen Universiteit wel onderzoek gedaan naar stoffen als imidacloprid, zegt Berendse, onder meer naar de effecten op eendagsvliegen. ‘Maar dat er pas zo laat naar is gekeken, heeft te maken met waar de financiering vandaan moest komen.’
Hoe zitten die Wageningse geldstromen in elkaar? De universiteit bestaat feitelijk uit twee verschillende instellingen: Wageningen University en Wageningen Research. Samen vormen ze Wageningen University & Research (WUR). Wageningen University is een publieke instelling en wordt door de overheid gefinancierd, maar Wageningen Research, waar de acht onderzoeksinstituten van de WUR onder vallen, is ‘privaatrechtelijk’. De onderzoeksinstituten zijn juridisch gezien ‘een bedrijf’, zo vertelt een woordvoerder van de universiteit aan FTM. De privaatrechtelijke instituten moeten zichzelf bedruipen en zijn afhankelijk van financiering door het bedrijfsleven en overheidsopdrachten.
Tot begin jaren ’90 werd het bijenonderzoek in Wageningen nog volledig uit publieke middelen gefinancierd. Halverwege dat decennium kreeg het credo van de marktwerking echter de overhand. ‘De overheid trekt zich meer en meer terug,’ zei directeur Aad de Ruijter in 1995 in het maandblad voor imkers. De nieuwe financieringsstructuur moest ‘fifty/fifty’ zijn: 50 procent overheid, 50 procent bedrijfsleven. Het bijeninstituut – en alle andere Wageningse onderzoeksinstellingen – moest voortaan zijn eigen broek ophouden. Het instituut wilde dat onder meer doen, zo vermeldt het tijdschriftartikel uit 1995, met ‘contractonderzoek’ voor de producenten van bestrijdingsmiddelen.
De woordvoerder van de WUR wil niets zeggen over financiële banden met pesticide-fabrikanten. ‘We hoeven die niet toe te lichten, dus doen we dat ook niet,’ meldt hij. Niettemin is duidelijk dat de Wageningse instituten intensief samenwerken met de pesticide-fabrikanten. Naast het varroa-onderzoek dat Blacquière met Bayer uitvoert, blijkt uit gegevens op de website van de WUR dat de afgelopen jaren zeker 16 projecten door de WUR werden uitgevoerd waarbij Bayer of Syngenta betrokken waren. Daarnaast wordt een aanzienlijk deel van het industrie-onderzoek nooit gepubliceerd. ‘Het ecotoxicologisch onderzoek van bijen@wur [het Wageningse bijeninstituut waar Blacquière werkt en dat onderdeel is van Wageningen Plant Research, red.] wordt meestal in opdracht van de industrie uitgevoerd,’ stond een paar jaar terug nog op de website van de WUR, maar is inmiddels offline gehaald. ‘Hierover wordt dan ook niet gepubliceerd tenzij de opdrachtgever hiervoor toestemming geeft.’
Zulk vertrouwelijk onderzoek voor de chemische industrie omvat ook door Bayer betaalde studies die in 2009 werden gebruikt bij de herbeoordeling van de Europese markttoelating van imidacloprid, ’s werelds meest gebruikte insecticide, en inmiddels dus verboden in de EU. Dat blijkt uit documenten die in 2019 openbaar zijn gemaakt door de Nederlandse pesticide-autoriteit CTGB. Dat de stukken nu publiek zijn, is te danken aan een juridische procedure die de Nederlandse Bijenstichting heeft gevoerd. Deze Wageningse labstudies zijn door Bayer ook gebruikt om in Nederland goedkeuring te krijgen voor producten die imidacloprid bevatten, zoals Gaucho en Admire. Studies die voor de markttoelating van pesticiden worden gebruikt, worden door de industrie normaliter alleen vertrouwelijk gedeeld met de toezichthouders, zoals het CTGB.
Sjef van der Steen was tot voor kort een collega van Blacquière. Hij deed in 1999 het vertrouwelijke onderzoek voor de markttoelating van Bayers producten: laboratoriumtesten met bijen waarbij de zogeheten ‘LD50’ werd vastgesteld. De LD50 is de dosis gif waarbij de helft van een populatie sterft. Die informatie moeten fabrikanten bij de toezichthouders inleveren, zodat die kunnen bepalen bij welke dosis bijen acuut doodgaan. Van der Steen deed ‘tientallen’ van zulke proeven voor de grote pesticide-fabrikanten, vertelde hij FTM.
Op basis van openbare bronnen zijn ook andere banden tussen de pesticide-industrie en Wageningen op te maken. Zo financierden Bayer en Syngenta tussen 2008 en 2012 de leerstoel Chemical Stress Ecology and Ecotoxicology aan de WUR. Dat betrof een bijdrage van zo’n 40 duizend euro per jaar, melddeVrij Nederland in december 2012. Louise Fresco, de bestuursvoorzitter van de WUR, nam vorig jaar tevens zitting in de raad van toezicht van Syngenta. Aalt Dijkhuizen, tot 2014 bestuursvoorzitter van de WUR, was daarnaast commissaris bij Incotec, een firma uit Enkhuizen die met neonicotinoïde gecoat zaad verkoopt.
Commotie in de Kamer
De banden zijn extra relevant omdat staatssecretaris Henk Bleker (Economische Zaken) de WUR in 2011 verzocht een onafhankelijk advies op te stellen over neonicotinoïden en hun mogelijke rol bij de massale bijensterfte. Dat advies was bedoeld voor de Tweede Kamer. Kort daarvoor, op 12 maart 2011, had een uitzending van Zembla veel opschudding veroorzaakt. ‘Bijen sterven, wereldwijd’, klonk het in uitzending. ‘Veel wetenschappers zien de nieuwe generatie bestrijdingsmiddelen als belangrijkste oorzaak.’ In de uitzending wijst Blacquière van het Wageningse bijeninstituut echter de varroamijt als hoofdoorzaak aan. Milieuwetenschapper Jeroen van der Sluijs (Universiteit van Utrecht) betwist dat: ‘Volgens de heer Blacquière zou alles aan één factor liggen: de varroamijt’, zegt hij in de uitzending. ‘Wereldwijd denken de meeste deskundigen [echter] dat het een combinatie van factoren is, waarbij de pesticiden toch een heel grote rol blijken te spelen, telkens weer.’
Onder druk van de Tweede Kamer kondigde staatssecretaris Bleker (CDA) op 25 mei 2011 een breed gedragen onderzoek aan om de ondersterste steen boven te krijgen: ‘Momenteel bereidt Wageningen-UR een voorstel voor om in overleg met andere wetenschappelijke deskundigen, onder andere van de Universiteiten van Utrecht [..] een onderzoek te doen naar de effecten van neonicotinoïden op bijen,’ meldt hij de Kamer, nadat er een spoeddebat over de kwestie heeft plaatsgevonden.
Wat de Kamer niet te horen krijgt, is dat achter de schermen grote onenigheid over die conclusie bestond
Dat rapport is op 27 maart 2012 klaar. ‘Ik ben verheugd dat uit deze literatuurstudie blijkt dat er [..] geen aanwijzing is dat de [..] toelatingsbeoordeling belangrijke wetenschappelijke gegevens gemist heeft,’ schrijft Bleker opgetogen in zijn Kamerbrief. Volgens de literatuurstudie, uitgevoerd onder leiding van Blacquière, is met de komst van neonics geen ‘ontoelaatbare risico’ voor bijen ontstaan.
Wat de Kamer niet te horen krijgt, is dat achter de schermen grote onenigheid over die conclusie bestond. Uit documenten en e-mails die Follow the Money kon inzien, blijkt dat er een hoogoplopend conflict plaatsvond tussen Blacquière en deskundigen van de Universiteit van Utrecht.
Dat blijkt onder meer uit een brief die Van der Sluijs en de Utrechtse bioloog Marie José Duchateau op 26 september 2011 aan staatssecretaris Henk Bleker en enkele Kamerleden sturen. In de brief stellen de Utrechtse wetenschappers een reeks ‘omissies’ vast in Blacquières literatuuronderzoek. Zo zouden zeker 14 studies ontbreken ‘die niet gemist hadden mogen worden’, waaronder studies ‘die onafhankelijk van elkaar aantoonden dat er een wederzijds versterkend effect is (synergie)’ tussen de ziekten waar bijen last van hebben en die Blacquière aanwijst als oorzaak van hun sterfte, ‘en [de] blootstelling aan [..] neonicotinoïden’.
"De verborgen sponsor van de studie is de firma Bayer Cropscience"
Wat Van der Sluijs vooral opviel: ‘Ik constateer een opmerkelijke asymmetrie in de analyse waarbij conclusies uit studies die de rol van neonicotinoïden [..] bagatelliseren klakkeloos overgenomen zijn, met name methodisch onjuist opgezette veldproeven van [..] Bayer Cropscience.’ Dit terwijl studies die concluderen dat er wél redenen tot zorg zijn in het rapport juist ‘opmerkelijk kritisch worden besproken’. Van der Sluijs noemt het ‘vooringenomenheid’.
Een van de studies waar Blacquière op leunt, is de veldproef van Cutler & Scott-Dupree uit 2007. ‘De verborgen sponsor van de studie is de firma Bayer Cropscience,’ meldt Van der Sluijs. Blacquière presenteert die veldstudie als cruciaal. Maar, zo vervolgt Van der Sluijs, ‘de US Environmental Protection Agency [heeft] in november 2010 de Cutler & Scott-Dupree 2007 studie geherclassificeerd’ en als ‘ongeldig’ aangemerkt vanwege ‘vastgestelde ernstige tekortkoming’. In zijn brief aan de staatssecretaris stuurt Van der Sluijs de originele evaluatie van de Environmental Protection Agency (EPA), de nationale pesticide-autoriteit in Amerika, mee als bijlage.
In het definitieve rapport, dat op 27 maart 2012 naar de Tweede Kamer gaat, is niets van deze kritiek terug te vinden. Dat komt omdat de Utrechtse onderzoekers, in weerwil van wat de Tweede Kamer werd toegezegd, er niet inhoudelijk aan hebben kunnen bijdragen.
‘Ik ben in het geheel niet betrokken geweest bij de betreffende studie,’ laat Van der Sluijs de staatssecretaris weten
‘Ik ben in het geheel niet betrokken geweest bij de betreffende studie,’ laat Van der Sluijs de staatssecretaris weten, ‘en had er nog nooit van gehoord totdat ik op 22 augustus 2011 een mail ontving van de kennelijke wetenschappelijke projectleider, de heer Blacquière van Plant Research International’. Hij vervolgt: ‘In die mail legde hij mij een eindconcept van deze studie voor, deelde mij eenzijdig mede dat ik in een kritische leesgroep zou zitten [..] en dat [..] de volgende dag (23 augustus) het commentaar der kritische lezers binnen moest zijn. [..] Ik heb geantwoord dat ik geen kans zag binnen de gestelde termijn te reageren.’
Een ‘doelbewuste poging’ om hem buiten het literatuuronderzoek te houden, zo ervoer Van der Sluijs de handelswijze van Blacquière in 2011. ‘De Tweede Kamer had herhaaldelijk aangedrongen op het betrekken van de deskundigheid van Utrecht,’ zegt hij nu tegen FTM. ‘Dat is dus feitelijk niet gebeurd.’
Blacquière erkent tegenover FTM dat de deadline ‘inderdaad kort’ was. Maar dat was ‘mede veroorzaakt’ door ‘druk vanuit Den Haag’ om het rapport snel op te leveren. Dat Van der Sluijs maar één dag tijd zou hebben gekregen, zoals hij aan staatssecretaris Bleker schreef, ontkent Blacquière.
Honingbij versus wilde bij
Blacquière is tot vandaag de dag overtuigd dat neonics relatief ongevaarlijk zijn voor bijen. ‘De rol van neonicotinoïden is altijd overdreven,‘ zegt hij op 7 november 2019 in Resource, het magazine van de WUR. Het universiteitsblad laat onvermeld dat hij onderzoeksgeld ontvangt van Bayer.
Met de honingbij, waarbij Blacquières deskundigheid ligt, gaat het in Nederland steeds beter. Stierf in de winter van 2009/10 nog 29 procent van alle volken, afgelopen winter was dat ‘slechts’ 9 procent. Volgens Blacquière komt dat door een betere bestrijding van de varroamijt. ‘Het is zonneklaar dat de sterfte volledig voorbij is als er netjes met de varroamijt wordt omgegaan,’ zegt hij tegen FTM. Maar volgens emeritus hoogleraar Frank Berendse is het de vraag wat nu precies oorzaak en wat gevolg is. ‘We weten ook dat deze pesticiden de vatbaarheid voor parasieten vergroten,’ zegt hij, ‘omdat ze het immuunsysteem aantasten’. Daarnaast moeten we ons vooral niet blindstaren op de honingbij, betoogt Berendse. ‘Die leeft in grote kolonies en wordt bovendien door imkers verzorgd, en en is daarom relatief bestendig tegen dit gif. Wilde bijen laten echter dramatische sterfte zien bij de aanwezigheid van deze middelen.’
Blacquière is ook van dat laatste niet overtuigd, hoewel neonics inmiddels vanwege hun schadelijkheid voor bijen zijn verboden. ‘Dat wordt steeds gesuggereerd,’ zegt hij, ‘maar of het nu de bestrijdingsmiddelen zijn, of juist de achteruitgang van het leefgebied [van wilde bijen] is; we weten het gewoon niet’.
Bayer gaat nog een stap verder dan Blacquière: ‘Neonicotinoïden zijn de best onderzochte producten die ooit op de markt zijn gebracht,’ zegt Gillian Mansfield van het Bayer Bee Care Center tegen FTM. Volgens de woordvoerster staat zelfs ter discussie of er wel sprake is van bijensterfte. ‘We zien inderdaad afname van sommige soorten in sommige gebieden,’ zegt ze, ‘maar in andere gebieden zien we juist weer een toename. Het is een gecompliceerd plaatje.’
Bayer schuift Blacquière prominent naar voren. In BEENOW, een jaarlijks magazine over het Bee Care-programma, wordt de Wageningse onderzoeker geïnterviewd en benadrukt hij de ‘serieuze bedreiging’ die uitgaat van de varroamijt. Het literatuuronderzoek dat Blacquière in 2011 voor staatssecretaris Henk Bleker uitvoerde, haalt Bayer aan als sluitend bewijs voor de veiligheid van hun bestrijdingsmiddelen. Verwijzend naar de bezorgdheid over ‘een mogelijk verband tussen neonicotinoïden en het verdwijnen van bijen’ meldt de internationale website van het bedrijf: ‘Onderzoekers van de Universiteit van Wageningen, Gent en Amsterdam zijn tot een andere conclusie gekomen. Een paar jaar terug hebben zij voor het eerst de gevaren van neonicotinoïden in kaart gebracht. De conclusie: nadelige effecten op bijenkolonies zijn nooit waargenomen onder realistische blootstellingen.’
‘Wij zijn geen universiteit’, zegt Blacquière. ‘Bij opdrachten werken wij als bedrijf’
Is het niet vreemd dat een wetenschapper van een universiteit zo’n sleutelrol speelt in de pr van een pesticide-gigant? Allerminst, vindt Blacquière. Volgens hem zit er zelfs een denkfout in die redenering. ‘Wij zijn geen universiteit’, zegt hij. ‘Bij opdrachten werken wij als bedrijf.’
Daarmee legt Blacquière – bedoeld of onbedoeld – de vinger op de zere plek. Zijn werk is nauw verweven geraakt met de belangen van Bayer. Dat er inmiddels vraagtekens zijn over zijn positie als onafhankelijk wetenschapper, is geen persoonlijk falen, maar het directe resultaat van het marktdenken dat de overheid de wetenschap heeft opgedrongen. Onderzoeksinstituten die voor hun financiering afhankelijk zijn gemaakt van de industrie, zijn inherent kwetsbaar. De verantwoordelijkheid daarvoor afwentelen op individuele wetenschappers, is niet terecht: immers, bedrijfsfinanciering raakt het immuunsysteem van de wetenschap.
FOLLOW THE MONEY
0 reacties :
Een reactie posten