Zoals we op Climategate.nl reeds uit den treure hebben betoogd, wordt – in de greep van de klimaathysterie – de voorlichting over alles wat met klimaat en CO2 heeft te maken gekenmerkt door structurele desinformatie. Het is net als bij tegels lichten. Onder elke tegel komt weer van allerlei ongerechtigheid tevoorschijn.
Gisteren schreef Hugo Matthijssen over het gesjoemel met de zogenaamde 0-CO2-uitstoot van elektrische auto ‘s. De officiële cijfers bleken onjuist. Eergisteren schreef Jeroen Hetzler over de vermeende teloorgang van het Great Barrier Reef (GBF). Er is niet zo veel met het rif aan de hand.
En dan dat gedoe rond het verstoken van biomassa, dat geen besparing van CO2-uitstoot oplevert, waar nu zelfs de milieubeweging – zij het wat laat – achter is gekomen, na het eerst te hebben bepleit.
Over de kosten van het klimaatbeleid is nog steeds geen duidelijkheid van officiële zijde. Dat tilt men – voor alle zekerheid – het liefst over de Europese verkiezingen heen. Daar is vast wel over nagedacht. Stel je voor dat het partij’kartel’ daarvan nog meer schade ondervindt dan bij de provinciale verkiezingen.
Over het verwachte resultaat van het klimaatbeleid, in termen van verminderde opwarming, hult de regering zich al sinds mensenheugenis in oorverdovend stilzwijgen. Het minuscule en niet detecteerbare getal van 0,000 en nog wat minder graden Celsius opwarming in 2100, als uitkomst van het Nederlandse klimaatbeleid – dat Climategate.nl als eerste publiceerde! – is nooit officieel bevestigd, maar ook nooit ontkend! Waarom niet? Voor het antwoord op deze vraag is niet veel fantasie nodig. Het betreft hier een ernstig geval van collectieve verstandsverbijstering, waarvan de slachtoffers nog in een hardnekkige ontkenningsfase verkeren. En het feit dan velen van hen financieel profiteren van het voortduren van de klimaathype, dan wel hun politiek geloofwaardigheid daaraan hebben verbonden, is ook niet echt behulpzaam om een einde te maken aan de klimaathysterie.
Hierna weer een nieuw voorbeeld van desinformatie. Dit keer met betrekking tot de aanpassing van temperatuurreeksen door het KNMI.
Een bijdrage van Hugo Matthijssen.
Het KNMI heeft in 2016 de de resultaten van de temperatuurmetingen van vóór 1950 aangepast met behulp van een een rekenmodel. Dat wordt gemotiveerd met het verplaatsen van de meethut.
Hun tekst:
De historische temperatuurreeksen van de vijf oudste KNMI-meetstations zijn de afgelopen jaren onderzocht op onregelmatigheden die zijn ontstaan door verplaatsingen van de stations. Deze onregelmatigheden zijn opgespoord en gecorrigeerd. Dit levert een herziene temperatuurreeks op die meer betrouwbare dagtemperaturen bevat van de KNMI-stations De Kooy (Den Helder), Eelde (Groningen), De Bilt, Vlissingen en Beek (Maastricht).Al ruim een eeuw wordt in Nederland op regelmatige basis en op vaste plaatsen dagelijks de temperatuur gemeten en vastgelegd. Dat heeft een lange tijdreeks van temperatuurmetingen opgeleverd.Gevolgen voor warmste en koudste dagenDe aanpassingen in de reeks van dagtemperaturen voor de KNMI-stations De Kooy (Den Helder), Eelde (Groningen), De Bilt, Vlissingen en Beek (Maastricht) heeft gevolgen voor het bepalen van de warmste en koudste dagen die er in Nederland zijn geweest. Hierdoor zijn de extremenlijsten soms aangepast. Voor het station De Bilt waren de benodigde temperatuurcorrecties op warme, zonnige zomerdagen het grootst. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal hittegolven voor 1951 zijn komen te vervallen. Immers, juist tijdens hittegolven was de gemeten temperatuur in De Bilt aantoonbaar te hoog.Voor klimaatonderzoek heeft deze herziening geen gevolgen omdat hiervoor meerdere internationale datareeksen zijn gebruikt die op elkaar zijn afgestemd.
Tot zover het KNMI. Wat aangegeven is dat de resultaten van temperatuurreeksen niet aansluiten.. De meethut is verplaatst en het beeld is dat de metingen van nu nauwkeuriger zijn. Daarna zijn ze gaan rekenen en komen tot de conclusie dat de resultaten van de metingen van het KNMI in de Bilt tussen 1900 en 1950 naar beneden moeten worden bijgesteld. Zo zijn er veel hittegolven gemeten in de periode 1901 tot 1950 verdwenen. Deze aanpassingen zijn niet van invloed op het klimaatonderzoek is de boodschap.. Dan komt de vraag waarvoor dan wel? En dat zien we nu dagelijks bij het weerbericht we krijgen het ene warmterecord na het andere het is nog nooit zo warm geweest en zoveel hittegolven hebben we niet eerder gezien etc.
De meetreeks van de temperaturen tussen 1900 en 1950 is verlaagd met de boodschap dat de metingen van nu nauwkeuriger zijn. Zie hier. Het bericht waar dit werd aangekondigd heeft als kop ‘historische temperatuur reeksen verbeterd’. De vraag is of dit werkelijk een verbetering is. Een meting is een meting een momentopname en die ga je niet 120 jaar na de eerste meting van de reeks ‘herberekenen’.En wil je dat wel doen, dan moet je in staat zijn alle variabelen die in die 120 jaar van invloed zijn geweest bij je berekening te betrekken.
Tijdens de Ontgroeningsdag van de Groene Rekenkamer werd het rapport ‘Het raadsel van de verdwenen hittegolven’ gepresenteerd. Vier onderzoekers hielden de meetgegevens van het KNMI tegen het licht, als het gaat om hittegolven en hitterecords.
Hun tekst:
De gevolgen van de homogenisatie werden nog beter zichtbaar in de warme zomer van het afgelopen jaar. Er werden in 2018 door het KNMI twee hittegolven geteld. Media berichtten dat hittegolven nu frequenter voor komen: van één keer in de twintig jaar een eeuw geleden tot elke twee tot drie jaar nu. De bron daarvan was het KNMI, dat zich baseerde op de gehomogeniseerde cijfers.” Homogeniseren was de aanpassing van metingen van voor 1950 na verplaatsing van de meethut.
Zie hier.
Als je naar de data kijkt zie je de volgende effecten: In deze tabel uit 2015 telde het KNMI vanaf 1901 tot 1951 totaal 23 hittegolven. Vergelijk dat eens met de 7 die het KNMI nu voor deze periode momenteel telt. Het KNMI heeft zomaar 16 hittegolven weggerekend, Alle uit de periode tussen 1901 en 1951. Na 1950 is de oude tabel gelijk aan de nieuwe, maar ontbreekt in deze tabel uit 2015 de hittegolf van 30 juni 2015.
Samengevat: Het KNMI was van mening dat de meetreeksen van de oude meethut niet gekoppeld kunnen worden aan de huidige metingen van de nieuwe meethut en hebben op grond daarvan de oude metingen van voor 1950 naar beneden bijgesteld en ook de piekwaarden zijn nog extra naar beneden gebracht. Uit het onderzoek, ‘Het raadsel van de verdwenen hittegolven’, blijkt dat daar wetenschappelijk gezien wel een paar kanttekeningen zijn bij te plaatsen.
Zie hier.
De kernvraag is of de herberekening met het naar beneden bijstellen van de meetreeks tussen 1901 en 1950 wel realistisch is. Er is een praktisch benadering mogelijk. We halen er nog een variabele bij die sterk van invloed is op het verloop van de temperatuur in de omgeving van De Bilt vanaf 1901. het urban heat effect.
In het rapport, ‘Warmte-eiland effect van de gemeente Utrecht uit 2012’, van het KNMI wordt het urban heat effect gemeten in Utrecht. Zie hier.
Daarin staat:
De meeste steden in de wereld zijn warmer dan het omringende platteland. Ze vormen daardoor een warmte-eiland in het landschap, bekend als Urban Heat Island (UHI).” Tijdens dit onderzoek wordt middels mobiele temperatuurmetingen de temperatuur gemeten in de stad Utrecht en die van het KNMI in De Bilt .Het verschil tussen de temperatuur in de stad en op het platteland neemt daarbij af van het centrum van de stad naar de buitenwijken en is vooral afhankelijk van de omvang en geometrie van de stad, tijdstip van dag en de weersomstandigheden. De groei van steden in de afgelopen honderd jaar en de daarmee samenhangende versterking van het UHI-effect wordt regelmatig aangevoerd als een van de oorzaken van de waargenomen opwarming van de aarde. Het KNMI heeft daarom mobiele metingen verricht in de stad Utrecht. De metingen geven inzicht in het UHI-fenomeen en geven een indicatie van het effect van het warmte-eiland van de stad Utrecht op de temperatuur in de Bilt.”
En daar gaat al wat mis. Er is sprake van een indicatie. Kijkt men naar het gebied rond De Bilt sinds 1900, dan is er in de nabijheid va het KNMI ook sprake van verstedelijking. De meethut van het KNMI staat nu dichter bij de bebouwing van de Bilt en er is een knooppunt van snelwegen en een aantal drukke wegen zijn vlak in de buurt. Met name bij geringe zuidwestenwind komt er warmte vanaf Utrecht richting de Bilt zie onderstaande kaart. De Rode stip is het KNMI en de witte daaronder de meethut.
Het KNMI schrijft
Het verschil tussen de temperatuur in de stad en op het platteland neemt daarbij af van het centrum van de stad naar de buitenwijken en is vooral afhankelijk van de omvang en geometrie van de stad, tijdstip van dag en de weersomstandigheden. De groei van steden in de afgelopen honderd jaar en de daarmee samenhangende versterking van het UHI-effect wordt regelmatig aangevoerd als een van de oorzaken van de waargenomen opwarming van de aarde.Het KNMI heeft daarom mobiele metingen verricht in de stad Utrecht. De metingen geven inzicht in het UHI-fenomeen en geven een indicatie van het effect van het warmte-eiland van de stad Utrecht op de temperatuur in De Bilt.”Duidelijk een indicatie.De metingen vonden plaats tussen zonsondergang en zonsopkomst in de periode van 12 augustus tot 12 september 2009. Voor westenwind (13 van de 51 waarnemingen) is de temperatuur ’s nachts op het eerste deel van de route ongeveer 0.5°C hoger dan de temperatuur stroomopwaarts buiten de stad. Deze waarde is mogelijk iets te hoog omdat tijdens de waarnemingen de bewolkingsgraad relatief laag was. Uit de literatuur weten we dat de sterkte van het warmte-eiland redelijk constant is gedurende de nacht. We gaan er daarom vanuit dat de hier gepresenteerde metingen representatief zijn voor de hele nacht. Als we daarnaast een mogelijke variatie over de seizoenen verwaarlozen, dan is de voorzichtige conclusie dat nachts en voor westelijke wind (1/3 van de dagen), advectie van stadswarmte van Utrecht zorgt voor een verhoging van de temperatuur op het KNMI-terrein in De Bilt van ongeveer 0.5°C.”
Dat betekent dat er, gezien de huidige ligging, niet alleen in Utrecht sprake is van het urban heat effect maar zeker ook, zij het in mindere mate, in de Bilt. Laten we nu eens kijken naar Utrecht en omgeving tussen 1950 en nu. Hieronder de huidige situatie.
In 1900 was de Bilt en omgeving een landelijk gebied zie onderstaande kaart. Utrecht was weliswaar een stad maar de groei moest nog komen. De temperatuurmetingen van het KNMI werden in 1900 niet beïnvloed door een urban heat effect.
En hieronder de kaart van 1950, de Bilt en omgeving is nog steeds landelijk gebied.
De kaart van 2018.
Het gebied Utrecht en de Bilt in 2018
Het KNMI kwam tot de voorzichtige conclusie dat nachts en voor westelijke wind (1/3 van de dagen), advectie van stadswarmte van Utrecht zorgt voor een verhoging van de temperatuur op het KNMI-terrein in De Bilt van ongeveer 0.5°C.
Kijk ik nu naar de bovenstaande kaart dan blijkt dat het KNMI is als een eiland omgeven is door bebouwing en een grote drukke doorgaande weg. In 2006 was het verschil in temperatuur als gevolg van urban heat tussen centrum Utrecht en het KNMI 0,5 graden waarbij alleen werd rekening gehouden met het urban heat effect van Utrecht.
Als we dan kijken naar de kaarten van 1900 en 1950 dan zal duidelijk zijn dat in die periode de gemeten temperaturen in de Bilt niet zijn beïnvloed door het urban heat effect en nu wel. Dat betekent dat alle huidige temperatuurmetingen naar beneden moeten worden bijgesteld door de groeiende invloed van het urban heat effect.
Ze hebben het tegenovergestelde gedaan door de metingen vanaf 1901 tot 1950 naar beneden bij te stellen. Ga ik dan ook nog kijken naar de groei van de bebouwing en (snel) wegen direct rond De Bilt dan is het naar beneden bijstellen van de metingen met 0,5 graden nog niet genoeg.
Ga je de invloed van het urban heat effect rond de Bilt over de afgelopen 120 jaar bekijken, dan moeten de metingen van het KNMI in de Bilt van de laatste jaren naar beneden worden bijgesteld om aansluiting te krijgen met de meetreeks van 1901 tot 1950 in plaats van andersom
Wil je een vergelijking maken met de periode 1900-1950 zonder correctie voor het toenemende urban heat effect en je berekent de gemeten temperaturen tussen 1900 en 1950 omlaag, met als motivatie de recente verplaatsing van de meethut dan moet je zeker ook het toenemende urban heat rondom de meetplaats meenemen. Als gevolg van het toenemende urban heat effect had de periode 1950 tot nu naar beneden moeten worden aangepast.
Dat betekent ook dat al die records de afgelopen laatste jaren zeker niet juist zijn en de gemeten waarden tussen 1950 en nu ook naar beneden moeten worden bijgesteld.
Naschrift
Is het KNMI het enige meteorologische instituut dat de temperatuurreeksen uit het verleden op deze wijze heeft ‘gecorrigeerd’?
Nee, vele instituten hebben dat gedaan, waardoor de opwarming in de officiële statistieken sterker is dan in werkelijkheid. Het bekendste instituut is misschien wel de Amerikaanse NOAA (National Oceanic and Atmospheric Administration). Men kan zich toch afvragen of en hoe dat allemaal internationaal is gecoördineerd en waarom? Of zou dat een spontane ontwikkeling van voortschrijdend inzicht zijn geweest? Voor het antwoord op deze vragen zie ‘The Stunning Statistical Fraud Behind The Global Warming Scare’, hier.
Syb Wynia (Elsevier), die zich heeft vastgebeten in het klimaatbeleid – en daar bijzonder intelligente analyses over schrijft – verwacht dat de onenigheid over het klimaatbeleid tot een regeringscrisis en het uiteenvallen van de coalitie zal leiden. Zie hier.
Is dat een waarschijnlijk scenario? De toekomst zal het leren.
Maar, zoals we al zo vaak eerder hebben geschreven, de allesoverheersende indruk is toch dat het klimaatkaartenhuis langzaam in elkaar zijgt. Zie hier.
0 reacties :
Een reactie posten