Verzet van de Raad van State en de Eerste Kamer heeft in het verleden niet geholpen.
Een gastbijdrage van Douwe Jan Elzinga.
Er komt weer een nieuwe vorm van regionaal bestuur aan. En dat is de regionale energiestrategie met natuurlijk ook regionale samenwerkingsverbanden. En opnieuw worden warme woorden geuit over vrijwillige deelname, ‘bottum up’-processen en kansrijke uitdagingen voor provincies, gemeenten en waterschappen. Maar evenals alle vorige keren – bij de veiligheidsregio’s, de congruente samenwerkingsverbanden in het sociaal domein, de RUD’s etc. – zullen uiteindelijk de decentrale besturen grotendeels het nakijken hebben en is wederom een vakdepartement de dominerende partij in het proces.
De RES-regio’s worden ingesteld door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Op 22 mei 2016 is de Deal Pilots Regionale Energiestrategie ondertekend door de ministeries van Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu en Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, de VNG, UvW en het IPO. De RES-regio’s stoelen verder op een paragraaf uit het regeerakkoord. In dit akkoord wordt aangegeven dat
‘met gemeenten, provincies, waterschappen en netbeheerders (het Rijk) per regio een plan (maakt) voor verduurzaming van de gebouwde omgeving om te komen tot een programmatische aanpak met een optimale mix van energiebesparing, duurzame warmte en duurzame opwekking’.
De pilots en het regeerakkoord hebben geleid tot de RES-regio’s die in het Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord van 10 juli 2018 worden genoemd. Het voorlopige akkoord op hoofdlijnen is hierna verder uitgewerkt in het Concept Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021-2030 van 6 november 2018.
De regionale indeling is overigens in het voorstel en in het concept niet terug te vinden. Toch is de indeling wel zo ongeveer bekend. Er is dus geen formeel besluit, er is geen aanwijzing van een minister en er is nog geen wettelijke grondslag voor de RES-regio’s.
Ook bij de GHOR, de Veiligheidsregio en de RUD werden decentrale overheden door het Rijk gevraagd om mee te werken aan de totstandkoming van samenwerkingsverbanden. Aanvankelijk leken die een vrijwillig karakter te dragen. Toch werden de samenwerkingsverbanden al vrij vroeg als tamelijk dwingend ervaren door bestuurders en volksvertegenwoordigers van decentrale overheden. Uiteindelijk heeft dat geleid tot verplicht vrijwillige samenwerking.
Het heeft er alle schijn van dat dit ook nu zal gaan gebeuren. De wetgever zal dan als sluitstuk een lex specialis opstellen. Deze lex specialis zal bevoegdheden van de decentrale overheden overdragen aan de nieuwe samenwerkingsverbanden – de RES-regio’s. Zoals bekend vermindert dat de sturingsmogelijkheden van volksvertegenwoordigers en bestuurders van de decentrale overheden, zeker als de Rijksoverheid ook nog normen en doelen gaat toevoegen aan de verplicht vrijwillige samenwerking. Verzet van de Raad van State en de Eerste Kamer heeft in het verleden niet geholpen.
Het stelsel van regionale samenwerking tussen decentrale overheden wordt in beginsel genormeerd door de Wet gemeenschappelijke regelingen. In die wet is vrijwillige samenwerking de maatstaf. Nu echter met grote regelmaat de lex specialis het algemene stelsel van de Wgr doorbreekt, is de betekenis van deze organieke wet sterk tanende.
In naam blijft er een koppeling aan gemeente, provincie en (waterschap), in de praktijk is er een hoge mate van nationale sturing. Er is dus weer een nieuwe aanslag op de decentrale autonomie op komst.Dit gaat met regelmaat ook ten koste van de controle-, verantwoordings- en sturingsmechanismen die in de Wgr zijn opgenomen. Op het regionale niveau functioneren geen bestuurlijke organen die direct democratisch zijn gelegitimeerd en dat impliceert dat deze figuur voor vakdepartementen buitengewoon interessant is.
Bron hier.
Douwe Jan Elzinga is hoogleraar staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Elzinga was voorzitter van de commissie-Elzinga, de staatscommissie voor Dualisme en Lokale Democratie.
0 reacties :
Een reactie posten